87
te worden beschouwd1). Volgens dit charter zal de graaf
voortaan geene Walchersche ambachtsheeren aanstellen als
schepenen van de stad. Middelburg wilde zich vrij maken van
den invloed der edelen, zonder twijfel ook of juist waar het
de waterschapszaken betrof.
In het college van 1396 weten zich dan naast Middelburg
te doen benoemen de abt van het O.-L.-V.-klooster aldaar en
de machtige heer van Veere, de laatstgenoemde als voorlooper
van den lateren Eersten Edele. Maar de evenals zijn voor
ganger op de Kabeljauwen steunende graaf Albrecht bepaalt,
dat Middelburg zoo noodig alleen, zelfs zonder medewerking
van 's graven rentmeester, kan optreden.
Dit veranderde echter onder het bewind van Albrecht's
opvolger, graaf Willem VI. Albrecht overleed den 12 Decem
ber 1404. Het grafelijke Memoriale van de jaren 14041406
bevat eene ongedateerde oorkonde, die nieuwe voorzieningen
treft 2).
Elke dijkgraaf zal in zijn gebied toezien, dat de gaten in
den dijk met spoed worden toegedreven.
Met lijf en goed worden de functionarissen voor de uit
voering van dit voorschrift aansprakelijk gesteld. Voorts
benoemt de graaf een college om den dijk, waar noodig, te
hoogen. Is dit geschied, dan zullen zij, die dat verschuldigd
zijn, den dijk onderhouden.
Het ophoogen geschiedt dus op gemeene kosten, het verdere
onderhoud voor rekening van de afzonderlijke wateringen.
In het algemeene college krijgen zitting de abt van Middel
burg, Wolfaert, heer van Veere, Claes van Borselen Ael-
brechtszoon en een van de twee burgemeesters der stad
Middelburg.
Van een bijzondere macht, aan Middelburg toegekend, is
onder het Hoeksgezinde bewind geene sprake meer. Zelfs
zou spoedig (in 1411) het accent tijdelijk geheel worden
verlegd.
1F. van Mieris, Groot charterboek van Holland en Zeeland, II,
blz. 857.
2) Zie den tekst in bijlage III.