88
Ook de in 1396 geëischte zuinigheid had blijkbaar niet naar
genoegen gewerkt. Althans ontbreekt in het charter van om
streeks 1405 alle aandrang om de kosten zoo laag mogelijk
te houden.
De in deze laatste oorkonde genoemde heer Claes van
Borselen Aelbrechtszoon was rentmeester van geheel Zeeland
in de jaren 13861390. Daarna bleef hij rentmeester van
Bewestenschelde tot 1392. Hij was als zoodanig dus reeds
afgetreden toen graaf Albrecht overleed en zelfs reeds toen
deze in den aanvang van 1396 zijne dijkscommissie benoemde.
Hierin nam destijds zitting de rentmeester van Bewesten
schelde, een andere Claes van Borselen. nl. de heer van
Cortgene. Zijn neef, de zoon van Aelbrecht van Borselen,
behoorde waarschijnlijk als oud-rentmeester tot de grafelijke
raden, die Willem VI blijkens den aanhef van het charter
naar Walcheren had afgevaardigd om den toestand op te
nemen, en zoo zal hij ook in het nieuwe college van vier zijn
gekomen. Later is, in overeenstemming met de oorspronkelijke
bedoeling, weder de fungeerende rentmeester van Bewesten
schelde opgetreden.
Weldra bleek ook de regeling van omstreeks 1405 niet
meer te voldoen. In 1411 komt de graaf te Middelburg om de
Hooge Vierschaar te houden. Hij zegt in eene oorkonde d.d.
15 November van dat jaar1), dat de dijkage van Walcheren
dreigt verloren te gaan tengevolge van de heerschende twee
dracht. Het verantwoordelijkheidsbesef is zoek. De dijkgraven
doen hunne plicht niet. Daarom krijgt Philips van Borselen,
rentmeester van Bewestenschelde, opdracht den dijk te doen
herstellen en onderhouden tot Mei 1412. De graaf zal het
noodige geld voorschieten, maar het moet worden terug
gevorderd van de contribuabelen.
Later echter heeft de commissie van vier hare autoriteit
herwonnen. In de reeds genoemde ordonnantie van Philips
den Goede d.d. 18 September 1466 wordt hare bevoegd
heid ten volle erkend. Het gaat weder om de bevestiging
1) Van Mieris, a. w„ IV, blz. 188.