92 nieuwen voet. Nevens Middelburg, dat de leiding behield, kregen niet slechts de abt en de machtigste edele, maar ook de rentmeester van Bewestenschelde, 's graven opperdijkgraaf, baljuw en plaatsvervanger, zitting in het nieuwe college. De organen van 1355 en 1396 worden door den graaf ingesteld, anders dan de staten, die hij niet instelt maar onder bepaalde omstandigheden erkent. Prof. Fruin oppert nu ter redding van de opvatting, dat in het charter van 11 Februari 1396 het gezag der staten van Walcheren zijn wettelijken oorsprong vond, de mogelijkheid, dat 's graven rentmeester van 1396 tot eenigen tijd na 1466 zitting had in het college dier staten. Volgens De Waard evenwel ook hieraan is boven reeds herinnerd kon de rentmeester namens den graaf geen lid zijn van die staten, omdat de graaf niet geland was in Wal cheren 1 Wij kunnen hier bijvoegen, dat de rentmeester van Be- oostenschelde wèl zitting had in de staten van Schouwen. Maar op dat eiland bezat de grafelijkheid dan ook heerlijk heidsrechten (Brouwershaven). Ook overigens bestaat er voor zoover mij bekend is geene aanwijzing, dat de rentmeester ooit deel heeft uitgemaakt van de Walchersche staten, wel het tegendeel. De ordonnantie op de regeering van Walcheren van het jaar 1559 noemt in art. 1 bij de staten niet den rentmeester, wiens rechten van toezicht als opperdijkgraaf en van toelating tot de afhooring der rekening in een afzonderlijk artikel (49) worden vastge legd. Als nu de rentmeester in 1564 aan de drie staten en de gecommitteerden van de breede geërfden verzoekt om als opperdijkgraaf in de rekening te worden geïntituleerd en het stuk mede te mogen onderteekenen, weigeren de staten het verzoek o.a. omdat de rentmeester vroeger niet tot de intitu- latie of de onderteekening van de rekening is toegelaten geweest2). Had hij ooit zitting als statenlid gehad, dan zou 1De Waard, a. w., blz. 52. 2) De Waard, a. w„ blz. 652, no. 211.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1933 | | pagina 142