3
Oostkapelle kan dan ook wel juist zijn. Zij kan zich daar
in den lagen veenhoudenden bodem van Walcheren als een
kreek gevormd hebben, en steeds door uitschuring vergroot,
zich als een riviertje een weg gebaand hebben naar een ten
zuid-oosten van het eiland gelegen, later als de Lemmer
bekenden zeeboezem. Door opslibbing in later tijd van langs
hare oevers gelegen lage veengronden zijn deze langzamer
hand, voornamelijk als weiland bruikbaar geworden en door
het leggen van dijken langs de Arne van zeewater bevrijd.
Aanvankelijk zullen dit ongetwijfeld slechts primitieve dijkjes
zijn geweest, die langzamerhand door het steeds hooger wor
den der getijen verhoogd en verzwaard zijn moeten worden
tot het profiel der Arnedijken, zooals deze in de 16e eeuw
bestonden.
Door het droog worden der aan weerszijden der Arne
gelegen gronden, zijn aan de oost- en noordzijde de am
bachten Nieuwerkerke en Noordmonster, en aan de zuid- en
westzijde Arnemuiden (Oud) en de Hayman opgekomen1).
Mr, Henrik van Wijn, Huiszittend leven, He deel, blz. 249,
haalt een schrijven aan van een door hem niet genoemden,
taal- en oudheidkenner, volgens wiens meening Oud-Arne-
muiden niet zou geweest zijn een plaats of vlek, maar wel
„een Water, 't geen den Zuid-buitenmond der Arne uit
maakte. Dat de Arne zelve, te dien tijde een wijde Zee
boezem was, die zig oost- en westop heenstrekkende, en aan
Middelburg eene goede Haven bezorgende, door Noord
monster, Brigdamme, langs het slot Popkensburg liep, en, bij
Rijnsburg of het Roode Hof, weder in zee viel dat deszelfs
zuidelijke Buitenmond, bij uitstek Arnemuiden genoemd be
oosten het Huis Arnestein moet gezogt worden, want dat het
1Zie ook over de Arne De kuststreek van het Zuid-Oostelijk deel
van Walcheren in vorige tijden door A. Walraven en F. P. Polderdijk.
Archief Z. G. d. W. Vile deel, 3e stuk, blz. 287, waar men een be
schrijving vindt van de Kaart van Nieuwerkerke, Oud-Arnemuiden,
Den Hayman en Welsinge, waarop de loop der Arne, enz.", met een
verkleinde copie van die kaart tegenover blz. 288 en vervolgens blz. 295,
en Jaarverslag van het Z. G. d. W. over 1925/1926, blz. XII en XIII.