28 De pachter verzocht en verkreeg octrooi tot bedijking, zonder dat hij of zijne nakomelingen gehouden zouden zijn „eenigh schot, beede ende thiende te betaelen", behoudens betaling van een erfcijns van zes grooten Vlaamsch van elk gemet 's jaars, één jaar nadat het schor bedijkt zou wezen, enz. Deze erfcijns is dan ook vele jaren betaald geworden, zooals uit het volgende blijkt In de rekening van de Grafelijke Domeinen van het jaar 1521/22, fol. 71, vindt men het volgende ,,In Walcheren Van den cheijns van een cleijn schorreken, groot 10J/2 gemeten lants, luttel min ofte meer, gelegen in twee perceel- kens vastaneen tusschen de haven van Middelburch ende den dijck alsoemen van Middelburch ghaet naer Arnemuijden nijet verre van 't cruijs, staende op den voorschreven dijck, toebehoorende eene cappelrije, gefondeert binnen de kercke van Sinte-Pieters tot Middelburch voorschreven", enz „mits dat 't selve polderken int jaer 1500 twintich bedijckt es ende zijn eerste coren drouch int jaer 1500 eenentwintich. Daeromme hier over een jaer van den voorschreven erfchijns van IO/7 gemeten, dat 't voorschreven polderken groot es, verschenen Sint-Jansdaghe decollatio 1500 tweentwintich tot zes grooten van den gemete, facit 31 sch. 6 gr."1). Zooals wij later zullen zien werd deze post elk der volgende jaren geregeld verantwoord. Hiervoren deelden wij mede. dat de stad Middelburg na de afsluiting der Arne bij Mortiere in 1535 het voorste deel van die oude haven nog wenschte in te richten tot een spui. Dit bleek uit een overeenkomst, waarbij de stad een schorretje, groot ruim 9l/2 gemeten, gelegen aan de noordzijde in de oude haven, ruilde tegen een schorretje, groot 8Y2 gemeten, gelegen aan de zuidzijde van die haven. 1) N.B. Berekend tegen het Hollandsch pond a 1,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1933 | | pagina 78