48 te schijnen. De jongere generatie wist er niets meer van af en ook de ouderen gaven over het afleggen" in een laken weinig licht. Een hoog bejaard ingezetene te Aagtekerke, die het kisten van lijken nog al eens had bijgewoond, zeide niet te weten, of dit nog voorkwam. Beter werd de heer Schuurman te Domburg ingelicht en wel door den eenigen lijkdienaar, dien Domburg bezit, een boerenman, van 70 jaar, in den arm te nemen. Deze vertelde hem dat het be graven in een laken nog wel voorkomt, maar dat het „af leggen" tegenwoordig meestal door de wijkzuster geschiedt en dan „natuurlijk" in de kleeren. Hij zelf had daar verschei dene gevallen van medegemaakt, zoodat de genoemde ge woonte inderdaad thans nog voorkomt. De heer Schuurman kreeg den indruk, dat het bij de echte ouderwetsche boeren nog betrekkelijk dikwijls plaats heeft, doch alleen, wanneer alles onder elkaar wordt in orde ge maakt en er geen vreemde hulp bij te pas komt. Tot zoo ver de heer Schuurman. Van het Noorden van Walcheren stappen we nu naar het Zuidelijk deel er van over. Thans is de heer B. J. de Meij, hoofd der school te Ritthem, en bekend oudheidkundige, aan het woord. Op mijn vraag of op zijn dorp en omgeving de gestorvenen tegenwoordig nog in een laken gewikkeld worden begraven, kreeg ik een uitvoerig antwoord. Dit luidde bevesti gend, „maar", voegde de heer de Meij er bij „het is er mede, als met de kleederdrachten", er komt verandering in. Bij het afleggen gebeurt te Ritthem niets bijzonders. De doode wordt door den man en zijn vrouw, die de begrafenis helpen regelen en er ook „bedienen" eerst gewasschen1) ('t gelaat), geheel 1Welke zin oudtijds in het wasschen der lijken en in het om het lijk heennaaien van het doodshemd, iets wat met één naald en één draad moest geschieden, lag besloten, kan men uitvoerig lezen in „Doodenritueel in de Nederlanden vóór 1700" door Renée Hirsch, pag. 28 en v. ,,In het volksgeloof nu binden knoopen", lezen wij op pag. 33, „en ze verhinderen bijgevolg het vrije wegtrekken der ziel". Het wasschen der lijken had tot strekking, de stoffen of machten, die het leven der overblijvenden of den doode zelf, vijandig zijn, onschadelijk te maken. „Water toch", vervolgt zij,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1933 | | pagina 98