68 De aanhef Dum furit in mediis Patriae, Mars improbus, otis Et quatit horrendum, vindex Bellona, flagellum, t) verplaatst ons terstond te midden van het oorlogsgedruis. De Vlissingsche jonge man zat er wel vlak bij in Zeeuwsch (toen Staats-)Vlaanderen werd in die jaren veel gestreden. Doch in dien tijd, toen de oorlog, althans te land, voor een groot deel met huurtroepen uit den vreemde (de naam van Hondius' latere buitenhuis bij Terneuzen ,,de Moffeschans" wijst er nog op) werd gestreden, was er niets vreemds, niets oneervols in voor een jongen man, dat hij het krijgsvak niet koos, niet zelf voor de verdediging van zijn land opkwam, zoo hij zich niet tot het krijgsmansleven aangetrokken voelde. Hondius heeft een ander levensdoel hij beschrijft dit in klankvolle versregels Dum civica telis Tecta crepant, ipsoque ferox in limine pendet Hostis, et indomitas inter mens aestuat undas, Me mea fata vocant alio, me Castalis unda Invitat, leni procumbens molliter aestu. 2 Hondius gaat als theoloog naar Leiden en zendt dus zijn smeekbede ten hemel, dat de hoogste God hem steune om het goede, het goddelijke te willen en te kunnen. De geest wordt dan weer over den dichter vaardig om met dat .willen" en dat „kunnen" te goochelen, wat niet bepaald aan de lyriek ten goede komt. Ziehier een paar regels uit een tiental Omne tuum unius posse est et veile. Sed unum Veile mihi da posse, Deus qui posse dedisti 1) Vertaling Ter inwijding van mijn Album maakte ik vroolijk dit gedicht 19 Oct. 1598. Terwijl midden in de streken van mijn vaderland de booze Mars woedt en de wrekende Bellona haar gruwelijke zweep zwaait. 2) Terwijl de daken der burgerij van de wapenen dreunen, en tot vlak bij den drempel de verwoede vijand op ons hangt en te midden der teugellooze golven onze geest in de branding deint, roept mijn noodlot mij naar elders, noodigt mij tot zich het Castalische bronwater, dat met zachte borreling zoetjes te voorschijn stroomt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1934 | | pagina 136