75 continuabimus, hac manu mea testatum esse omnibus, haec lecturis et visuris, volui. Lugduni Batavorum A° ultimae Dei patientiae MDXCVIIII, XI Decembris. i) Al de andere inschrijvers bezigen voor 't aangeven van 't jaartal nog de oude manier OIOIO, Lydius echter schrijft duidelijk MD. De geheele geest van gedicht en dedicatie lijkt ons voor 20-jarige studenten wel ongewoon ernstig, ofschoon in het begin van het gedicht wel een geestige toespeling kan opge sloten zijn geweest op iets dat ,,De Wereld" heette, bijv. een eethuis met een oude waardin en jeugdige, bedienende dochters. Edoch dergelijke aardigheden te debiteeren, schijnt heelemaal niet in de lijn van onze toenmalige voorvaderen gelegen te hebben, althans niet, wanneer ze Latijn schreven. We komen thans tot regel 2 van het pijlbundel-gedicht, waar E. B. duidt op Everardus Bootius uit Utrecht (Utrecht had toen nog geen Universiteit), die in een gedicht in elegi sche maat de vriendschap bezingt en niet verzuimt de clas- verachten betaamt het de Wereld Want terwijl zij met het uiterlijk van iemand, die lacht, vleit, heeft zij ongemerkt meer zuur dan zoet [met een woordspeling staat er meer gal, fel, dan honing, mei] onge merkt ontsnapt zij den vervolger, belooft ons grif goud, en verschaft ons ternauwernood ijzer. Als wij der wereld niet afsterven, zullen wij sterven want leven in deze onreine wereld [in 't Latijn een woord speling] is niet in werkelijkheid leven. Hij leeft, die der Wereld afsterft wie leeft, hij heeft het eeuwige leven verloren doen gaan, dat alleen ver dient leven genoemd te worden. Ziehier, zeergeleerde P. Hondius, een gedicht door uw tafelgenoot Balthazar Lydius tegen den zin van Minerva [d.w.z. met weinig dichter lijk talent] geschreven, tegen welks nietswaardigheid de (naar ik hoop) goedheid der bedoeling zal opwegen. 1) Intusschen heb ik gewild, dat van het feit, dat mij alleraangenaamst is geweest deze vriendschap van ons, die wij zonder onderbreking hebben gekweekt en die wij „zoolang de levensadem deze ledematen zal besturen" [citaat uit de Aeneïs van Vergilius] door dit schrift van mijn hand getuigenis zij afgelegd aan allen, die dit zullen lezen en zullen zien. Leiden, in 'tjaar van 't uiterste lijden Gods 1599, 9 Dec.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1934 | | pagina 143