78
Noel van den Broucke
Anno 1600 7 Kal Augusti.
De vijf niet door vriendschapshulde of lofgedicht in het
Album vertegenwoordigde vrienden van het negental zijn
mogelijk niet zóó gewoon geweest hun innigste gevoelens in
Latijnsche verzen uit te drukken. We mogen het wel voor
zeker houden, dat Hondius er bij hen telkens op heeft aan
gedrongen. Immers uit inschrijvingen van andere vrienden
blijkt wel de sterke aandrang, dien onze Hondius aanwendde.
Ziehier hoe zijn vriend Johannes Buisonius uit Vlissingen dit
uitdrukt, op pag. 217
Hundi, precor te, qualis haec iniuria est
Ah quanta me pignus meaene iam fideï
Te postulare At ne sit haec iniuria,
Sed tale postulare saltem iniuria est
Carmen puta, manus quidem iam scripturit,
Et quicquid est in me tuum, est autem tuum
Et pectus hoc, et quicquid est in pectore.
Sed unde dem favor deest parnassius
Quin et calor deferbuit poeticus,
Quïs sine nihil poeta tentet, optimus
Olim licet. Verum tibi quid denegem
Hoe quicquid est habebis ergo (sit licet
Dignum, tuis nee auribus neve tabulis)
Nam quicquid est, amoris hoc est symbolum
Mei tui velim idem et hoc sit vinculum
Cordis mei te diligentis unice, et
Cordis tui me diligentis intime.
Haec
Docto ac pio iuveni
D. Petro Hundio
1) Waarom toch zou ik met inspanning van alle krachten beproeven
aan uw boek, o vriend, versiering toe te voegen door mijn verzen Immers
de Muzen verhinderen het en de geleerde Apollo zelf leent mij zijn kunst
niet voor het aanheffen van zangwijzen. Toch heb ik er geen vrede mee
te zwijgen en mij te onthouden van een lied hij, die de stof en de
woorden ons voorzegt, is Amor, 't is de trouwe liefde, die, gelijk ze ons
in onze teedeve jaren eertijds had bijeengevoegd, zoo ook steeds onze