82
VI Julij Anno Salutaris CIOIOXCVIIII
computo Dionysièno. x)
Omtrent de familie Hondius geeft het Album ons niet veel
inlichtingen, maar wat we ervan aantreffen, is wel merk
waardig. Het eerste is op pag. 11 een lijkdicht op een ouderen
broer Johan Hondius, in Duitschland gestorven in Dec. 1588.
Indien het gedicht toen vervaardigd is, is het gemaakt door
een tienjarigen jongen, wat gezien de inhoud haast niet te
gelooven is bovendien is het handschrift volkomen dat van
den student Hondius. Zou het dus mogelijk zijn, dat het
gedicht eerst vervaardigd is, toen Petrus Hondius van plan
was een reis naar Duitschland te maken, een reis, die ver
moedelijk is afgesprongen, aangezien het Album geen enkele
inscriptie bevat, in Duitschland geschreven Hondius zal op
die reis van plan zijn geweest het graf van zijn broer te be
zoeken en heeft dan van te voren dit grafdicht voor hem
1) Vriendschapsbewijs: Wat verlangt ge toch, Hondius, van mij
liederen De muzen-wind waait mij thans niet toe.
Amor aan mijn linker en Venus aan mijn rechter zijde blazen mij hün
liederen in, liederen voor een zoo kostbaar boek als dit niet bijzonder
geschikt. Ik ben in 't huwelijk getredeneen groote verandering vloeit
daaruit voort. Want ik, die nog onlangs van den Bataafschen bodem
een licht, hoe gering dan ook, was, ik ben nu een nieuwe Alpenbewoner
geworden liederen schrijf ik wel vele, maar die killer zijn dan de
winterkoude. Ik ben niet meer, die ik plag te zijnde groote Apollo
is niet meer mijn leider, en wat eertijds mijn Muze had, dat heeft nu
mijn egade. Thans zou ik, o Hondius, gesteld dat ik het wilde, geen U
waardig gedicht kunnen maken mij roept zij, die mijn Leven is mij
roept mijn Leven, mijn Wilhelmina. Aan haar, aan haar gezag mij te
onderwerpen, dat bevelen mij Venus' jongske Amor en Venus zelve. Aan
vaard derhalve een kort gedicht. Ik sta er borg voorhet zoo korte
gedicht heeft het gewicht van een langdurige vriendschap.
OnderschriftIk sta er U, herzeg ik, borg voor, beste Hondius, dien
ik wegens uw ontwikkeling gepaard met een buitengewone bescheiden
heid, op eenige wijze bemin en ook verder zal beminnen.
P. Scriverius.
Ik haat menschen, die traag zijn van werkzaamheid, wijsbegeerte en
gevoelen.
6 Juli in 't jaar des heils 1599 volgens Dionysiaansche tijdrekening.