91
Dat de verhouding van Hondius met de professoren zeer
goed, zeer hartelijk was, blijkt uit vele inscripties. De be
roemde Graecus Bonaventura Vulcanius heeft drie bladzijden
achter elkaar (p. 54, 55, zie afb. 5, 56 op de eerste waarvan
zijn portret)ingenomen. Ik stel me voor, dat het volgende heeft
plaats gevonden Hondius bood hem zijn Album aan (wij
kennen die gewoonte nog uit Goethe's Faust, waarin ook de
Schüler zijn „Stammbuch" overreikt aan den gewaanden pro
fessor, wiens plaats dan in werkelijkheid Mephisto heeft
ingenomen). Vulcanius, die ons geschetst wordt als iemand,
die niet precies wist te zeggen, wat zijn „geloof was, schreef,
wetende dat hij een ernstig theoloog voor zich had, met zijn
kloek handschrift een voor hem toepasselijke spreuk in den
trimeter jambicus
&eou «fjJWoc ovS'tv 'uryiiei os,
xcli /jon tTi<TovTO£ ovS'ev iV^ue/ 7rcro?
Treffend is, dat Vulcanius, evenals zooveel geleerden van
dien tijd, alle eigenaardigheden in de schrijfwijze, de verbin
dingen der letters van onze Grieksche handschriften, precies
nabootst. Daaronder vertaalt hij de spreuk in een Latijnsch
vers
Deo iuvante Livor officit nihil,
Et non iuvante proficit nihil Labor.
[De vertaling zoowel van 't Grieksche als van 't Latijnsche
couplet moge luiden
Zoo God ons helpt geen vale Nijd. die ons ooit schaadt.
Doch helpt Hij niet geen noeste Vlijt, die ons ooit baat.]
Dan komt de dedicatie Eximiae pietatis doctrinae et
modestiae Juveni, Petro Hondio, benevolentiae testandae
scripsi. Waarop dan de sierlijke handteekening volgt met als
datum 30 Mei 1601.
Hondius is stellig zeer vereerd geweest met deze inscriptie,
maar hij heeft misschien even laten merken, dat hij een vers
verwacht had van den vriendelijken professor, waarin hij,
Hondius, persoonlijk werd toegesproken hij heeft wellicht
eenige andere inscripties getoond, waarin de vocativus Hondi
of de accusativus Hondium voorkwam. „O, wacht maar eens