99
Dan volgt de dedicatie
In maxima negotiorum mole, elegantissimis modestissimi
iuxta ac eruditissimi iuvenis Poematiis provocatus, impari
numerorum hostimento rude hoc flagrantis benevolentiae
Chirographum consignavi, I. DOVSA
Hagae Comitis A. CIOIOXCIX. IIX Kal. Mart. i)
Hondius schrijft zelf in margine er bij, wat moet slaan op
den dood van Jan van der Does zelf Obiit 8 Octobris 1604.
Uit het heele bovenstaande gedicht straalt een vriendelijke
gezindheid van Dousa voor den student Hondius. De jongere
(4e zoon) Franciscus Dousa heeft een eenvoudig inschrift
gegeven (op p. 171), gedateerd 19 April 1599:
Victuros agimus semper, neque vivimus unquam.
Dit is een citaat uit Manilius, Astronomica IV 5
Altijd doen wij, als zullen we leven; nooit léven we werk'lijk.
Een groote vereering moet Hondius ook gehad hebben
voor Marnix hij heeft zijn portret bewaard, zijn familie
wapen staat afgebeeld.
Marnix heeft zich voor zijn inscriptie in 't Album op pag. 29
uitgesloofd hij is overtuigd van de kortstondigheid van 't
O Hondius. zeer gerechtvaardigde lieveling der Muzen en van Themis
Ik beploeg niet de watervlakte voor het ruilen van koopwaar. En de
Asturiër graaft voor mij geen goud op in de Calliacische velden dat is
iets, dat anderen ter harte moge gaan mij is de metaaibaar gehaat. Het
lied is ónze rijkdom, waarin gij uw eerste vermaak schepthet is de echte
Douzische geestesgesteldheid, en niet afkeerig van uwe liefhebberijen.
Aanvaard, gij onze lieveling, het fluitgeluid van de volksgenootlijke
riethalm, aanvaard het onderpand van de stadsgenootlijke vriendschap.
Hiermede zult gij, o Hondius, voor het oogenblik u tevreden moeten
stellen, totdat rijkelijker rusttijd mij ten deel zal gevallen zijn. Zoo die
mij ten deel zal gevallen zijn, zal ik zorgen, dat de Douzische Muze met
onmetelijke boekrollen PETRUS overstort.
1) Te midden der allerergste drukte van bezigheden heb ik, door de
allersierlijkste gedichtjes van den zeer bescheiden en tevens zeer geleerden
jongeling hiertoe uitgedaagd, met een daarmee niet in overeenstemming
zijnde vergelding van dichtmaten, deze onbehouwen handteekening uit
brandende welwillendheid hier aangebracht. I. DOVSA, 's Graven-
hage 1599, 22 Febr.