XXI
jonge mossels) op grooter diepte dan gewoonlijk en wel in
1932 in de Westerschelde bij Terneuzen en in 1933 in den
Roompot, beide keeren op een diepte van meer dan 20 meter.
De stroom heeft op deze en andere diepe vischplaatsen deze
beenderen uit tertiaire en jongere aardlagen losgespoeld. Door
elkander worden opgehaald de resten van een zeefauna uit
mariene afzettingen der mioceene of plioceene periode en van
een jongere landfauna uit fluviatiele afzettingen der pleisto-
ceene periode.
De zeefauna is dus de oudste en bestaat uit verschil
lende soorten potvisschen, dolfijnen en vinvisschen (dit zijn
alle Cetacea, dus zoogdieren). Dr. A. B. van Deinse te
Rotterdam heeft ons over deze diergroep voorloopig inge
licht. Tot deze fauna behooren ook de walrus-schedels uit
de Westerschelde in het Stedelijk Museum te Vlissingen en
in het Geologisch Instituut der Rijksuniversiteit te Utrecht.
Over het voorkomen dezer fauna in Zeeland was totnogtoe
slechts uiterst weinig bekend.
Beter was men reeds op de hoogte van de landdieren uit
het einde van de periode der ijstijden en direct daarna. Onze
kennis kan door onderzoek der nieuwe vondsten belangrijk
uitgebreid worden. De mammout. Elephas primigenius, komt
veel voor. Bison priscus wordt herhaaldelijk gevonden. De
behaarde neushoorn, Rhinoceros tichorhinus, en het reuzen-
hert. Megaceros germanicus, blijken niet zoo zeldzaam te zijn
geweest, als het tot voor kort scheen. Het rendier. Rangifer
tarandus, en de eland, Alces alces, zijn zeldzaam het edel
hert, Cervus elaphus, is talrijker. Onder de nieuwe vondsten
is ook het paard, Equus caballus, vertegenwoordigd. Van de
holenbeer, Ursus spelaeus, heeft het Rijksmuseum van Geo
logie te Leiden een schedel uit Zeeland.
Het is opmerkelijk, dat de oeros, Bos primigenius, nog niet
in Zeeland aangetroffen is.
Het is niet zeker, zelfs niet waarschijnlijk, dat al deze
landdieren tegelijkertijd in deze streken geleefd hebben
vermoedelijk moeten hier nog perioden met verschillen in
klimaat, plantengroei en fauna onderscheiden worden.