23
Om de koeien uit de wei te roepen gebruikt men den kreet
Mahauw, mahauw.
Bij het melken hoort men vaak „sta bêestewanneer de
koe te veel trappelt, en „omme bêeste" als ze opzij moet gaan.
Om kippen te waarschuwen dat ze voer krijgen roept men
Tjöek, joek, joek, joek. Dit staat misschien in verband met
het woord tjoeksje (kuiken).
Lidwoord.
Het bepaald lidwoord.
Mnl. enkelv. de(n). Onzijdig et, 't. Meerv.: de.
De vorm d e wordt in alle naamvallen gebruikt voor man
nelijke zoowel als vrouwelijke woorden, behalve voor de
mannelijke woorden aanvangende met een klinker of b, d. t.
(volgens de door deVries en teWinkel opgegeven geslachten).
In dit geval is het lidwoord in alle naamvallen den. De oor
zaak van dit verschijnsel is me niet bekend. Voor zoover 't
een klinker betreft kan men de oorzaak verklaren uit het
gevoel voor welluidendheid. Maar voor de bovengenoemde
drie medeklinkers is dit niet aan te voeren. Alleen kan opge
merkt worden dat de nasaal van het lidwoord blijft voor een
overeenkomstige explosief. Ook in de volkstaal in andere
streken van ons land moet dit verschijnsel voorkomen, getuige
de eigennamen den Boer, den Bisschop, van den Boomgaard,
van den Berge, den Broeder, den Breejen, van den Bout,
den Burger, den Doove, den Toonder, ten Brink, ten Tije,
den Dolder, den Briel, den Bosch.
Daarentegen komen namen aanvangende met een anderen
medeklinker steeds voor met de de Visser, de Feijter, de
Grauw, de Cling, de Keizer, de Kouter, de Coninck, de Vla
ming, de Puit, te Weghel, ter Weduwe, de Smid, de Schepper.
Eveneens hoort men in de beschaafde spreektaal het lidw.
den nog in op den duur, met den dag, voor den bliksem,
voor den donder.