33 Verkorting van den stamklinker komt vaak voor zonder dat daarvoor een bepaalde regel te geven is. Zoo vindt men pile piltje (paal) naast bile bïltje (baal), mile miltje (zaakje), mil mïltje (maal). Eveneens bóm bompje, (boom), nóm nompje (oom) naast zöme zomp je (zoom), óed öedje (hoed) naast hóed -hoedje (goed), knóp knopje (knoop), lóp lopje (loop), strïte stritje (straat), pêrd perretje (paard), stóel stoeltje, smóél smoeltje, bóel boeltje, schip schipje (schaap). Woorden uitgaand op de, verliezen de d in den verklei ningsuitgang nilde nilletje (naald), emde emmetje (hemd), ende ennetje (eind). De substantieven op rd en rt vormen hun verkleinings- teeken door inlassching van een stomme e boord boretje, koord koretje, pêrd perretje, bêrd bêretje (baard), start sterretje staart). Evenwel komt ook de vorm stertje voor. Uitgezonderd êrd êrdje (haard), vêrt vêrtje (vaart). Werkwoord. Uitgang van het praesens der zwakke en sterke werkw. a. Voorafgegaan door Subj. pron. Enkelvoud 1e. 2. t. 3. t. Meervoud: 1, 2, 3 en. b. Gevolgd door Subj. pron. Enkelvoud 1. 2. 3. Meervoud 1, 2, 3 en. Archief 1934 3

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1934 | | pagina 93