40
Middelburg door vreemde naties afzonderlijk als stapelplaats
uitverkoren, op het eind der eeuw wilde het een oogenblik
schijnen alsof de Arnestad als algemeene vestigingsplaats van
meerdere koopmanskolonies een meer universeele beteekenis
zou krijgen. Maar de fortuin is ongewis en op deze kansen
kon de stad, zooals maar al te spoedig blijken zou, geen staat
maken. Naar middeleeuwschen trant zocht Middelburg nu
zich van het verkeer, dat zich langs Walcheren bewoog, te
verzekeren en streefde er naar het stapelrecht te verwerven,
ten einde de langsvarende schepen te kunnen dwingen binnen
zijn muren te komen lossen of overladen. De stad vond voor
dat streven steun bij den landsheer, die ook gaarne deze
gelegenheid aangreep Middelburg tegenover de opkomende
feodale macht der Borsseles, heeren van Veere, te steunen.
In 1405 verleende hij een privilege, waarbij hij baljuw en
regeering beval geen goederen, komende ,,uten lande van
Vlaenderen ende van anderen landen", over te laten schepen
vóór het land van Walcheren, „tensy dat dieselve goede eerst
opgeslegen worden binnen onser stede van Middelburch",
tegen betaling van het recht, dat stad en landsheer daarvan
toekwam1). Beider belangen werden door de verleening van
dit privilege gelijkelijk gediend. Terwijl tot dien het verkeer
langs Walcheren aan alle kanten door tolwachten aan den
graaf cijns moest betalen2), ontsprongen goederen, die van
Vlaanderen of van het Westen Groot-Brittannië, Frank
rijk, Spanje en Portugal kwamen en vóór Walcheren wer
den overgescheept, voor zoover zij niet verder op werden
vervoerd, dien dans. En daar het vestigen van een tol in de
Scheldemond blijkbaar tot de onmogelijkheden heeft be-
instellen van centrale handelspunten steeds de zekerheid bestond, zoowel
voor kooplieden als voor koopers, een markt te zullen vinden, kan de
instelling van den stapel zoowel worden verklaard als gerechtvaardigd.
Op den duur echter werd hij vaak een belemmering van het verkeer, daar
men, kunstmatig, toestanden in het leven wilde houden, die door de
voortschrijdende ontwikkeling waren veroordeeld.
1) Bronnen III, no. 121. 2} Zie hiervoor Sneller, a.w. p. 26.