44
van den landsheer waande, en wiens hulp hij in ieder geval
vaak noodig had, en van diens stad, die als centrum van
Hanzeaten en Schotten bij hun verkeer op Walcheren toen
toch zoo min niet was1), in een hoek te duwen. En zoozeer
schijnt dit in strijd met wat wij van de verhoudingen op
Walchereen weten, dat Sneller2), voordat de vondst van een
gelijkluidend afschrift in de memorialen der grafelijkheid ook
hem overtuigde van de onjuistheid zijner suppositie, de meest
aannemelijke verklaring dezer disloquentie scheen te hebben
getroffen door de gissing, dat de woorden: ,.of tVeergat"
door de Arnestad bij een latere gelegenheid zouden zijn ge-
interpoleerd. Maar hoe vreemd het ook zij, dat Middelburg
deze uitbreiding heeft weten te verwerven, staat nu wel vast.
Of de stad echter veel succes van haar overwinning heeft
gehad, mag twijfelachtig heeten. Bovendien bevatte het pri
vilege, naar wij boven zagen, de sanctionneering der opge
komen gewoonte om de verplichting, binnen Middelburg
te komen verstapelen, af te koopen. Gaf deze regeling dus
eenerzijds een uitbreiding van Middelburg s stapelaspiraties,
aan den anderen kant bevatte zij een beperking, die de kiem
der ontbinding in zich droeg.
Dat het Middelburgsche stapelrecht van den aanvang af
niet sterk heeft gestaan, zagen wij boven dit vindt zijn beves
tiging in de omstandigheid, dat de overgeleverde gevallen
van bestraffing der overtreders uitermate schaarsch zijn3).
Gepaard met de reeds genoemde mogelijkheid van compositie,
geraakte hierdoor het stapelrecht langzamerhand in verval.
In 1445 heeft Middelburg dan ook voor den kanselier van
Bourgondië plechtig van het recht afstand gedaan4) nog
geen twintig jaar later werd ook aan de heffing van het
1Zie ook hetgeen Reygersberch in zijn kroniek op het jaar 1435
over Veere's welvaart mededeelt.
2) Sneller, Walcheren p. 46 vlg. Daartegenover ook dez., Bijdr.
Vaderl. Gesch. Oudheidk. VI, 1 p. 201 noot.
3) Voorbeelden, zie Bronnen III, nos. 173, 181 zie ook II. p. 318, 325.
4) Bronnen III no. 184.