84
waardig echter is stellig de bepaling in de meeste der latere
chertepartijen, dat de kooplieden den schippers restitutie be
loven van zekere som gelds, par maniere de prest, zooals de,
akten het noemen, door laatstgenoemden aan de inladers
betaald. Prof. Sneller meende hieruit te mogen constateeren,
dat evenals in de 17e eeuw de Hollanders, toen de Bretonsche
schippers als geldschieters optraden voor de kooplieden van
Bordeaux1). Aannemelijker lijkt het ons echter in deze lee
ning de manier te zien, waarop de koopman zich dekte tegen
over een vreemden schipper, die zijn waren zou voeren naar
verre streken het door een Breton verschoten bedrag zou
dan als onderpand voor de uitvoering van zijn opdracht
moeten worden beschouwd.
Zijn de aanwijzingen, dat de koopman zijn goed zelf naar
het verre Noorden heeft vergezeld, weinig talrijk, toch mag
hieruit niet worden geconcludeerd, dat hij den schipper geheel
en al behartiging zijner zaken overliet. Meest had hij te
Middelburg een zaakwaarnemer vaak een broeder, althans
een stadgenoot die voor de verkoop zijner goederen zorg
droeg - De organisatie van het Middelburgsche handels
leven besprekend, zullen wij hierop nog nader moeten terug
komen.
Vervolgens de Franschen.
Veel minder omvangrijk, en minder gesloten tevens, was
het verkeer der Fransche schippers en kooplieden in Middel
burg en Arnemuiden. Waren het vrnl. schippers van de
Noord-Fransche en Normandische kustplaatsen, in mindere
mate ook van de kleine zeedorpen der Vendée, die de Arne-
havens bezochten de Fransche kooplieden, die in of met
Middelburg zaken deden, kwamen vrijwel uitsluitend uit La
Rochelle en Bordeaux. Welke dezer in het bijzonder werden
bedoeld in het privilege van 1491, dat voor den tijd van negen
maanden vrijgeleide gaf aan de kooplieden en schippers van
1) Sneller, Wijnvaart (Bijdr. Vad. Gesch. Oudh. VI 1) p. 205, 207.
2) t.a.p. p. 206.