130
den koning teruggevorderd en in 1531 verkregen t) en
tegen den conservator werd een actie tot schadevergoeding
ingesteld2). En hierin tenminste had Middelburg succes!
Of de opzegging van het contract met Middelburg er op
wijst, dat de Schotsche handel aan de beperkingen van het
stapelsysteem was ontgroeid, zooals Davidson-Gray 3aan
nemelijk achten, valt buiten het bestek der Middelburgsche
handelsgeschiedenis, al schijnt de opmerking geoorloofd dat
dit kwalijk te rijmen valt met hetgeen de verdere geschiedenis
van den Stapel te zien geeft reeds in 1531 wordt zoowel door
Dundee als door den koning van nieuwe onderhandelingen
over den stapel gerept4). Succes had dit echter niet, en in
Augustus van dat jaar gelastte Karei V de afkondiging van
het tusschen Schotland en de Nederlanden gesloten vredes
traktaat, waarbij den Schotten werd toegestaan hun stapel
te vestigen, waar het hun goed docht5). Dat zij echter ook
Middelburg niet vergaten, blijkt uit het verzoek om vrijgeleide
voor Schotsche schepen, die de stad bezochten4).
De dekade 15311541 was overigens in de Schotsch-Mid-
delburgsche betrekkingen een periode van rust 6). In laatstge
noemd jaar echter herleefde het streven naar den stapel.
Antwerpen had, in 1539, verzocht als stapelstad in aan
merking te komen, doch hoezeer de Schotsche steden daartoe
wel genegen waren, bij uitsluiting zich aan de Schelde te
vestigen trok hen toch niet aan7). De ligging dier stad was
den Schotten ook niet in allen deele gunstig, al trachtte men
de bezwaren door een loodsdienst te ondervangen. Middel
burg en Veere pasten hun feitelijk beter. Middelburg bood een
gunstige reede, doch miste de handelsgrootheid, waarop Ant
werpen kon bogen merkwaardig is dan ook de clausule in
1) Davidson-Gray, a.w. p. 155.
2) De Stoppelaar, a.w. nos. 1498, 1499, 1509.
3) a.w. p. 155. 4) Bronnen III no. 535.
5) De Stoppelaar, a.w. no. 1470.
6) Schotland's verbond met Frankrijk in deze periode bracht eenigs-
zins gespannen verhoudingen met den keizer en diens landen mee zie
Davidson-Gray, a.w. p. 157. 7) a.w. p. 158, 159.