155
ende exactionneeren, henlieden heesschende ende affnemende
onredelijcken ende onverdraechelijcken loon terwijl zij vaak
hun werk verzuimden, „gaende liever sitten drincken"
besloten wet en raad in September 1570 het gilde op te heffen
en het „open te stellen", d.w.z. een ieder gelegenheid te geven
als arbeider werkzaam te zijn, mits zich voegende onder de
gestelde voorschriften1). Vooreerst werd bepaald, dat ieder,
die als arbeider werkzaam wilde zijn, vóór hij te werk gesteld
kon worden een „briefken ofte billetken" op het stadhuis
moest halen, waardoor zij „voor aerbeyders bekent moegen
weesen" verder werd hun, op poene van zware straffen,
ingescherpt de kooplieden behoorlijk te bedienen, en tenslotte
werd een uitvoerige loonregeling vastgesteld voor het ver
werken der uiteenloopende waren, veel uitvoeriger dan het
geen in 1523 was bepaald. Ook het loon der sledesleepers
werd vastgesteld. Of en hoe deze regeling voldeed, kan buiten
beschouwing blijven. Kort nadat zij tot stand was gekomen
immers begon het beleg, dat aan Middelburgs handelsbloei,
voorloopig althans, een einde maakte 2
De turfkruiers, die met de houtwerkers het andere St. Jans-
gilde vormden later zijn beide samengesmolten worden
in 1462 voor het eerst genoemd, toen hun aandeel in de
processie werd geregeld3). In de tweede helft der 15e eeuw
werd voor beiden een ordonnantie vastgesteld, die de gewone
gildebepalingen bevat en de wijze regelt, waarop werk zal
mogen worden aangenomen 4in 1520 werd het loon ge
regeld5). Naast de houtwerkers moeten ook nog de hout
brekers, houttuiners en houtlieden worden genoemd, wel is
waar geen arbeiders, doch meer detailverkoopers, maar wier
functie in een stad, die ook toen houthandel als distributie
bedrijf voor haar omgeving dreef, niet zonder belang is ge
weest. In 1457 werd een keur voor de houtbrekers vastge-
1) Bronnen III no. 862.
2) Na den Overgang werd het gilde, in 1581, hersteld, zie De Stop-
peiaar. Inventaris nos. 2874, 2876.
3) Bronnen III no. 245. 4) t.a.p. no. 394. 5) t.a.p. no. 483.