162
geven t). In Maart 1531 eindelijk werd door den keizer het
octrooi voor het graven van een haven, breed 16 roeden
dus ruim 57 M. naar Welsinge verleend2). De stad had
den eigendom van de benoodigde gronden, ten deele door
aankoop van ambachtsporties, weten te verwerven het werk
werd met spoed aangepakt en was in Augustus 1535 vol
tooid 3). De verbetering was evident, en wel mocht het dank
bare stadsbestuur aan de twee schippers, ,,die eerst midt
cooren ende wyne gecommen zijn in die nyeuwe haven van
der stadteen gedachtenis schenken4).
Echter, zonder zorg voor de stad was ook dit havenkanaal
niet. Reeds in 1553 vernemen wij klachten over dreigende
aanslibbing 5) door schuring het molenwater werd er
naar gestreefd deze tegen te gaan, doch eenige jaren later
dreigde een nog ernstiger gevaar het verloopen en „toe-
groeven" van het diep vóór de mond van het kanaal 6), waar
langzamerhand St. Joosland zou opwassen7). Ook in de
volgende periode zou deze haven het smartekind van het
stadsbestuur zijn.
Het graven van den Middelburgschen waterweg die tot
het begin der 19e eeuw dienst heeft gedaan bracht ook
de noodzakelijkheid van vernieuwing van het havenstelsel
bij en in de stad mede. Wat men niet had kunnen voorzien,
deed zich reeds na weinige jaren als een bezwaar gevoelen
als veel schepen tegelijk aankwamen, „zoe wordt verstopt den
mont van deselve havene binnen ende aen de stadt in sulcker
vuegen 8), dat de coopluyden geen kaye noch opslach konnen
1Kesteloo, Stadsrekeningen (Archief Zeeuwsch Gen. VI 3 p. 283, 284).
2) Bronnen III no. 531.
3) Begonnen 8 April 1532, voltooid 24 Aug. 1535 blijkens den gevel
steen der Noorddampoort, zie Catalogus Oudheidkamer (ed. 1910) no. 82.
4) Bronnen II no. 320 p. 472.
5) De Stoppelaar, Inventaris no. 2132.
6) Voor het rapport hierover, zie Bronnen III no. 741.
7) Zie hierover het artikel van F. P. Polderdijk in Archief Zeeuwsch
Gen. 1931 p. 1 vlg.
8) Voor klachten over onvoldoende breedte ook van het havenkanaal,
zie het bericht van C. Scepper aan de landvoogdes van Maart 1553 bij
Hapke, Akten und Urkunden I no. 650.