XVI
deel van het terrein, dat het diepst wordt uitgegraven, zijn
naast elkaar drie gemetselde graven te voorschijn gekomen.
Zij zijn gemetseld van moppen van middelsoort formaathet
belangrijkste der graven is nader bestudeerd en bleek te meten
2.50 m. in lengte, 77 cm. in breedte en 87 cm. in hoogte bin
nenwerks drie ijzeren staven waren aangebracht, waarop de
kist of kisten (er zouden volgens het werkvolk twee geraam
ten in zijn gezien) zijn gezet. Fragmenten van het hout
daarvan zijn nog aangetroffen. De wanden waren gekalkt
en lichtgeel gekleurd in het midden van elk dier wanden was
in rood een uitnemend geconserveerd priesterkruis aange
bracht. Het belangrijkste graf was overdekt met een nok-
vormige constructie van baksteen, die 18.5 cm. boven den
grafrand uitstak.
Vanwaar zijn deze graven en uit welken tijd dateeren zij
De eerste vraag is gemakkelijk te beantwoorden. Voordat
het Schuttershof van Sint-Sebastiaan in 1578 dit terrein ver
wierf, om er zijn doelen, tot dien aan de Seisdam (ter hoogte
van het huis van den heer E. Alberts) gelegen, te vestigen,
stond hier het klooster der Augustijnen. Wanneer dit was
gesticht, is onbekend. Reeds de oudstbewaarde stadsrekening,
over 136566, maakt van deze monniken melding, doch het
klooster als zoodanig wordt in de oudere gegevens niet nader
bepaald. Het zal echter wel van den aanvang terzelfder
plaatse hebben gelegen. De stadsrekening van 141213
maakt melding van een grooten brand in de Langeviele bach-
ten achter) de Augustinen (Archief Z. Gen. V 2 p. 243).
In 1441 wordt het kerkhof genoemd (ibidem p. 223), dat
door een baljuw der stad was ontwijd door er een persoon af
te halen, over wien werd gerecht, zoodat het opnieuw moest
worden gewijd. In de zestiende eeuw geraakte het convent in
hulpbehoevendheid in 1574, toen de stad aan den Prins van
Oranje was overgegaan, vertrokken de monniken naar Bra
bant. De kerk werd, toen de stadsregeering het terrein aan
het Schuttershof had geschonken, in 1579 grondig afgebroken,
en daarop heeft de confrérie er haar gebouwen doen zetten.
Naar de bekende Chronijkalmanak (p. 1094) ons meldt, was