215
neemt en de voorrechten, hun geschonken door vroegere
graven van Holland en Zeeland, bevestigt. De veronder
stelling ligt dus voor de hand, dat de clerus bisschop Zweder
van Culenborg aanhing, die werd gesteund door den Paus
en den hertog van Bourgondië. Zweder's macht was echter
spoedig gebroken. De Hoekschgezinde partij werd den
19 Juni 1426 meester van de stad Utrecht en den 26 Sep
tember hield de tegencandidaat, de postulaat Rudolf van
Diepholt, er zijn intocht.
De aan Zweder trouw gebleven Utrechtsche kanunniken
vestigden zich te Arnhem. Een beleg van Amersfoort onder
persoonlijke leiding van Philips, in October 1427, had geen
succes en ook alle pogingen van den Gelderschen hertog om
Diepholt te verdrijven en Zweder in zijne macht te herstellen,
faalden. Tot Februari 1428 duurde de verwoestende burger
oorlog. Den 3 Juli verzoenden zich Jacoba en Philips te
Delft en in dienzelfden tijd werd een wapenstilstand tusschen
Utrecht en Philips van kracht. Nog in 1428 sloot de hertog
van Gelder een bestand met Utrecht en in 1429 en 1430
kwamen de definitieve vredesverdragen tot stand.
Met Zweder's macht was het toen voor goed gedaan. Zijne
benoeming tot bisschop heeft Martinus V nimmer herroepen,
maar de Paus overleed reeds den 20 Februari 1431. Zijn
opvolger, Eugenius IV, keerde zich aanvankelijk eveneens
tegen Rudolf van Diepholt. Spoedig echter erkende hij den
postulaat en bij bul van 9 December 1432 bevestigde hij hem
als bisschop van Utrecht. Zweder werd benoemd tot bisschop
van Cesarea in partibus infidelium. Hij was nog in 1431 naar
Bazel gereisd om een beroep te doen op het aldaar vergade
rend concilie. Den 22 September 1433 overleed hij te Bazel x).
Al mag men veilig aannemen, dat de bezwaren, opgesomd
in een manifest der Staten van Utrecht 2), wat zijn aangedikt,
er blijkt toch met voldoende zekerheid uit, dat Zweder een
bijzonder willekeurig heerscher was. Zijn oorlog tegen het
1) De Hullu, a. w„ blz. 89.
2) A. Matthaeus, Veteris aevi analecta, III. p. 631.