18
worden verbonden, kwamen in 1420 brieven in1) in 1440
werden Rouaansche kooplieden, tengevolge van een zeer
ingewikkelde kaperijgeschiedenis, met arrest lastig gevallen 2).
Maar betreffende Frankrijk is dit al.
Meer gegevens staan ons echter omtrent het oudste verkeer
der Spanjaarden, Portugeezen en Italianen ten dienste. Toen
in 1388 andermaal de boycott over Brugge was uitgesproken,
trachtte hertog Aelbrecht, die, evenals een eeuw vroeger
Floris V, er met alle macht naar streefde het toenmalig
wereldverkeer naar zijn havens te lokken, door een privilege
van tolvrijdom3) de kooplieden van Lombardije, Genua,
Lucca, Florence, Spanje en Portugal van Brugge af te trek
ken voor hun vestiging binnen zijn gebied was het naburige
Middelburg als aangewezen. Vooral de Spanjaarden, die in
de 14e eeuw Vlaanderen en Brugge druk bezochten, hadden
den weg naar de Arne reeds eerder weten te vinden. In 1363
strandde een Spaansch schip met een zeer gemengde lading
voor Walcheren4) ruim twintig jaar later verongelukte een
schip uit hetzelfde land, dat een lading vijgen droeg, voor
Veere5). Een andere Spanjaard echter was omstreeks den
zelfden tijd gelukkiger na betaling van het verschuldigde
tolgeld, liet de rentmeester hem door6), waarschijnlijk naar
de Arnestad, waar hem de bescherming wachtte van het
privilege7), door hertog Aelbrecht in 1384 aan Spanjaarden,
Lombarden en anderen, die „daghelicx comen ende verkeeren
in onsen lande van Zeelant ende in onser stede van Middel-
burgh met horen comanscappen", verleend. Omtrent den aard
dier koopmanschap licht een post uit de stadsrekening van
1403/4 ons in, die melding maakt van een Spanjaard, die
,,sprac metten goeden luden van den ghewichte van zinen
yser, dat hy hier bringhen soude" 8). Kooplieden van Biscaye,
te Brugge gevestigd, begeerden in 1421 een vrijgeleide9).
1) Bronnen II, p. 292. 2) t.a.p. nos. 226—228, III no. 174.
3) Zie Van Mieris, Charterboek III, p. 507.
4) Heeringa, Rekeningen no. 33. 5) a.w. no. 48 f. 2 vs. (1384/86).
6) Bronnen III, p. 26 n. 3. 7) t.a.p. no. 59.
8) Bronnen II, p. 242. 9) t.a.p. p. 295.