58
zou van groot belang kunnen blijken de oorspronkelijke toe
stand dezer gronden te leeren kennen.
Tenslotte wordt de hooge ouderdom dezer Ogierlanden nog
bewezen door het feit dat ze ook later nog een leen vormden
de bedoelde eenheid bestond dus nog bij de aanvankelijke
uitgift daarvan, al werd het leen dan later gesplitst. De oor
spronkelijke uitgifte van dit leen kan zoowel door een der
Keizers als door de grafelijkheid, hier van Vlaanderen, zijn
geschied. En hier volgt onze voorloopige conclusie Hoewel
de gegevens over de vroege toestand der Ogierlanden ons
ontbreken is het verder verloop daarvan geheel gelijk aan
dat van vele Haymanlanden in later tijd beschikt de Grafe
lijkheid er eveneens over, geeft ze als leen uit.
Er was dus alle reden onze nasporingen op geschiedkundig
terrein voort te zetten.
Dit laatste gold te meer, omdat ook van andere zijde de
historische grond voor onze veronderstelling niet ontbrak.
In den zomer van 1927 waren wij in de gelegenheid het
strand van Cadzand te onderzoeken en verzamelden ook hier
verschillende scherven, door den vloed opgeworpen Ger-
maansche, ook enkele Romeinsche, waaronder terra-sigillata
en tenslotte Karolingische en middeleeuwsche stukken ont
braken ook hier niet.
Er is dus. en dat is de hoofdzaak, geen enkele reden om
aan te nemen dat deze kusten onbewoond zouden zijn ge
weest gedurende korter of langer tijd wij voelen juist veel
meer voor het tegendeel, want wanneer bij een enkel bezoek
dit alles voor het grijpen ligt, is er zonder twijfel nog veel
meer verloren gegaan en zou ook in de toekomst nog wel iets
te verzamelen zijn bij voortgezet onderzoek. Voor deze scher
ven zie men Archief Z. Gen. 1931, Jaarverslag, biz. XII en
XIII. waaruit dus ongeveer dezelfde bewoning blijkt die ook
voor de Vlaamsche en Zeeuwsche kusten kan aangenomen
worden.
In Janssen en Van Dale Bijdragen tot de Oudheidkunde en
Geschiedenis, inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen, 5e
deel, blz. 285, blijkt uit de levensbeschrijving van Dr. H. A.