67
Gosses, t.a.pl. biz. 9, zoowel als De Vries, t.a.pl. blz. 63,
bevestigen beide dat onzen Harald, die later Walcheren e.o.
in leen verkrijgt (841), eerst Rüstringen in Oostfriesland
aan de Jahdebocht was gegeven (826). Dit laatste was slechts
een episode in zijn strijd om den troon in Denemarken, die
hij van daaruit meende voort te zetten en gunstig te be
ëindigen.
In plaats daarvan evenwel komen zijn tegenstanders hem
op zijn eigen terrein aanvallen, ook later in Walcheren. Deze
opvatting, dat de invallen in onze streken behalve in roof
zucht, hun oorsprong evenzoo vonden in wraakzucht om de
steun, reeds door Karei den Groote verleend, aan de vijanden
der Ynglings, in den persoon van Halfdan uit het geslacht der
Skiöldungen, is uitvoerig vermeld in de studie van Mej.
M. G. A. de Man1), in Archief Zeeuwsch Gen. 1936, en
volgens haar mededeeling ontleend aan de merkwaardige pu
blicatie van Colonel N. T. Belaiew, getiteld „Quentovic et
Dorestad et les raisons de leur destruction par les Normands.'
Nadat dus Harald, zoowel Rüstringen als later Walcheren,
beide gunstig gelegen en strategisch belangrijke punten, eerst
heeft bezet, vervolgens in leen heeft verkregen, ontwikkelt
zich de tegenactie zijner vijanden, die wel langen tijd overal
plunderen, maar deze beide punten houden steeds hun bij
zonder strategische waarde. En komt de tijd dat de hoofd
macht zich zuidelijker verplaatst, dan blijft, mede uit traditie,
welke haar meesten grond vindt in de gunstige ligging, toch
op deze plaatsen de wrijving met de Noormannen het langst
bestaan.
In deze, de tweede phase dus, van de Vikingen-periode,
verplaatst ons nu de inhoud van de Kudrunsage
De hoofdmacht is reeds verder zuidwaarts getrokken, naar
Normandië verschillende gedeelten onzer kuststreken zijn
reeds van de heerschappij der Noormannen bevrijd slechts
1) Archief 1936. De munten, tot nu toe op en in het strand bij Dom
burg gevonden, geven slechts bij benadering licht over de toenmalige
bevolking en over den tijd dat de kuststreken zijn bevolkt geweest, door
M. G. A. de Man.