94 alle zijden afvoerden. Maar een doorgaande stroom van Z.W. tot N.O., van Westenschouwen voorbij Renesse tot zee is nergens op het terrein terug te vinden en dus voor ons tot, nu toe onaannemelijk. En de overstuiving heeft evenmin deze geul overdekt, want bij graving ontmoet men hier zand, veen, houtresten en wortels. Bovendien zou toch het geheel als laagte nog herkenbaar zijn. zooals thans wel voorkomt bij Burgh en Haamstede, en ook verder Oostwaarts, in het polderland. Uit deze vroege eeuwen is weinig met zekerheid bekend en daarom is moeilijk de vraag te beantwoorden, hoe en wanneer deze Zoute en Versche Hayman zijn ontstaan. Zoowel de gegevens door ons onderzoek verkregen als een vergelijking met wat reeds van elders bekend was, geven toch een vrij goed inzicht, mits men in het oog houdt dat op deze wijze slechts een algemeene indruk en geen nauwkeurige da teering is te verkrijgen. Vast staat wel dat ongeveer 840 de Haymanlanden zijn ontstaan, zooals wij hiervoor uiteenzetten. De voorstelling van Reigersberch is 1 dat van de reeds bestaande bergen uit, door herhaalde bedijking na elke over strooming, tenslotte de eilanden geheel zijn ontstaan. Dit alles kan alleen gelden voor de tweede periode, die van sterken aanval der zee, na de catastrophe van 864. Een eerste periode gaat vooraf, die van veel meer gesloten kusten, breede voorlanden2) langs de nog smalle rivier armen, zoodat een vrij lage bedijking voldoende was. Deze primitieve eerste bedijking moet na 695 gesteld worden, wan neer de eerste Christenpredikers ongeveer verschijnen, en zal dus in hoofdzaak in de 8e eeuw haar beslag hebben gekregen. Want reeds 800 ongeveer, onder Karei den Groote en ook later was heel Zeeland zonder twijfel bewoond. Na 864 ongeveer begint ook de bergaanleg, die men, zij het niet even oud, toch overal aantreft, ook de vroegste dus. 1) Chronycke v. Zeelandt. Vile en XXXVIIIe Cap., 1377. 2) Vg. voor het volgende Holwerda, t.a.pl. blz. 16.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1937 | | pagina 148