95
Vooraf was er hier reeds een bevolking, aan haar woon
plaatsen gehecht, en die, ofschoon door de Noormannen
onderdrukt, toch de vluchtheuvels opwierp. Minder onder druk
der overheerschers dan door het gevaar is het wellicht gebeurd.
In de eerste periode, vóór de 9e eeuw ongeveer, schijnt het,
dat achter de gesloten kust en langs de rivierarmen op de
oudere veenlaag veel land, en dit vrij hoog, is gevormd1).
Want overal op onze oude Zeeuwsche eilanden vond men om
een lage oude kern een hooge rand, b.v. het nu verdwenen
Zuidland van Schouwen.
De meeste vluchtbergen lagen om deze oude lage kern in
het rond, evenals de latere dorpen. Het hooge voorland langs
de rivier liet men gedeeltelijk onbedijkt, zoodat de zee tegen
den dijk haar grootste kracht had verloren. De herinnering
aan deze wijze van bedijking vindt men nog in Reigersberch's
Chronycke, hiervoor aangehaald.
In de 2e periode, na de kentering, verandert dit geheel,
want nu komt de tijd van veel sterker bedreiging en ook ern
stige verdediging tegen de zee, evenwel met nog zulke pri
mitieve middelen, dat de aanvaller steeds sterker terrein wint.
In deze tijden nu achten wij den Zouten Hayman ontstaan.
Terwijl vroeger niet veel bekend was uit het tijdperk na
de Germ.-Rom. bewoning en later, tot ongeveer 800, (de
hiervoor genoemde eerste periode) van de bodemformatie
achter de duinkust, is dit thans toch veranderd.
Ook hier zijn in de laatste jaren, en het gaat nog voort,
vondsten verschenen, welke een duidelijk licht werpen op
deze nieuwvormingen in vroeg-historischen tijd.
Achter de kust in het lage gedeelte van Walcheren en
Schouwen is de vroege Germ, bewoning steeds ook later
nog mogelijk gebleven.
De duinen zijn dus niet als in Vlaanderen grootendeels
vernield en doorbroken.
Achter beide kusten treedt later een sterke nieuwvorming
op. waardoor ten slotte bedijking mogelijk wordt.
1) In ,,La Flandre, Etude géographique de la plaine flamande" geeft
Blanchard dezelfde voorstelling voor de Vlaamsche kust.