XIV
zijn Mentor en juridischen leermeester Sartor, vraagt de Prins:
'En zeg me ook Is der diepzee grond
Res nullius en wat ik vond
Aan schat en wonder waar' mijn eigen
Of res communis, niet te krijgen
Onder bijzonderlijk beheer
Hoe word ik onbeperkte Heer
dier droomvervulde wonderdreven,
Een koning van het diepste leven
Door occupatie, depossessie
Door debellatie, door successie
Vervangt men in dit citaat 'diepzee' door 'Zeeuwsche
Stroomen' en 'res communis' door 'eigendom van den Staat
der Nederlanden', dan heeft men een dichterlijke omschrijving
van een vraag, die om finantieele en zoölogische redenen
menigeen belang inboezemt, een vraagstuk, dat Zeeuwsche
visschers en vertegenwoordigers van ons Genootschap wel
eens eigenmachtig oplossen op een wijze, die beheerders van
Rijksmusea begrijpelijkerwijze niet geheel aanstaat, zonder
dat deze laatsten totnogtoe een andere oplossing als juridisch
juister ertegenover wisten te stellen. De vraag is moeilijker
dan ze lijkt en de jurist Sartor antwoordt dan ook terecht
'Een controversenrijke grap
Wie ze allen oplost noem ik knap
Ik hield de diepzee dan nog eer
Voor een soort Interessensfeer.'
Het staat vast, dat de bodem van de Zeeuwsche Stroomen
en de daarin opkomende zandplaten eigendom zijn van den
Staat ook is het niet moeilijk uit te maken, wie de eigenaars
der oevers zijn meestal eveneens het Rijk of publiekrechtelijke
lichamen. De moeilijkheid begint pas. als op plaat of oever
een potvisch of ander wonderdier strandt of als visschers
met de mosselkor, die den bodem afvischt, merkwaardige
fossielen ophalen. Indien er een tunnel onder de Wester-
Schelde gegraven werd, dan zouden de daarbij gevonden
fossielen (dunkt mij) beschouwd worden, deel uit te maken
van den bodem en het Rijk in eigendom toe te behooren.