16
De eigennaam is een soortnaam geworden, men vindt verder
Lombardsyde, Raversyde, Coxyde en aan den mond der
Schelde of Taboeda van Ptolemëus de naam Taleboutsyde
of Westenschouwen t).
Blijkbaar ontmoeten wij hier de sporen van twee even
wijdige zuidelijke invloeden in onze streken de eene langs
de toen nog meer gesloten kust, en de andere de rivier af
aan den mond ontmoeten deze elkaar en de naam Talebouts
yde drukt ook de vereeniging van die beide uit, want Tale
bout'' volgt den loop der rivier en „Yde" de kustlijn. Naast
Schelde" droeg die rivier toen reeds den naam „Tabouda"
dit wekt den indruk van den tijd der wrijving tusschen Kelten
en Germanen. Een latere tegenstroom zuidwaarts blijkt uit
de Germ, scherven van de Vlaamsche kust, thans in Mus.
Gruuthuse te Brugge deze bevolking is toch waarschijnlijk
hier uit het noorden binnengevallen en heeft mogelijk de
vroegere Kelten teruggedrongen.
In aansluiting hierop is niet alleen de latere Germaansche
bewoning van Walcherens en Schouwens kusten van belang,
maar in het bijzonder dient de nadruk gelegd op de groote
overeenkomst met de ceramiek van dezelfde stammen uit
Friesland 2) en de Betuwe. Het is dezelfde vorm en techniek
als Boeles t.a.pl. beschrijft op blz. 8082 ook de resten der
iets latere stukken, in de kleur van droge klei, ontbreken
evenmin.
In het bijzonder zijn deze gevonden te Duivendijke (Sch.)
en op een paar plaatsen in Walcheren, en wel boven en in
het veen. zoodat deze bewoning in post-Rom. tijd hiermede
vaststaat voor de groote vlakte binnenduins.
Deze blijkt ook uit de Germ, resten van de duinen van
Noordbeveland, toch ook ver van de toenmalige Noordzeekust
gelegen.
Dit alles is voor ons onderwerp van belang, want een sterke
1) Boxhorn. Chroniek van Zeelandt, II blz. 97, die daar verwijst naar
Eyndius, Chron. Zei. Lib. I Cap. 11.
2) Mr. P. C. J. A. Boeles. Friesland tot de lie eeuw.