48
Tenzij ook met eenigen weerslag in verdere artikelen van
haar hand over Borssele-Bourgondië of in, mede boven aan
gestipte archiefstudie aangaande de heerlijkheid Souburg De
geachte schrijfster moge ons deze (toch niet ongegronde?)
veronderstellingen ten goede houden, maar met den Souburg
hier te noemen werd uitsluitend bedoeld den zetel aan te geven
van Anna van Bourgondië, als (sinds 1470) de vrouw van
Adolf, stiefmoeder van den anderen, mede zoo bekenden en
hier even onvermijdelijk meermalen te noemen Ravesteiner,
Philips (geb. 1456) deze thans het dankbare onderwerp
van studie, behalve van Mej. Schiltz te Brussel, ooken wel
voor een zeer vergevorderde Amsterdamsche) dissertatie
van den heer de Fouw te Haarlem.1
Als bij den laatste der Borsseles, ook niet zonder onderling
verband, zien we hem nu eens in dienst van de eene partij, dan
in betrekking tot de andere, soms tusschen beide bemiddelend.
Van Maria reeds was Antonie afgevallen, toen hij den eed
van trouw zwoer aan Lodewijk XI (15 Augustus 1477)
(Kooperberg, ..Margaretha van Oostenrijk", bl. 2); hij, die toch
van haar vader de aanzienlijke bedieningen van den Tabberd
en Degen verkregen had, hem in verschillende ambten ge
diend hebbende, tot in Holland toe, waar hij in 1470 Frank
van Borssele als houtvester van dit gewest was opgevolgd
tot in Zeeland, waar hij met Adolf van Ravestein een oproer
in Zieriksee 1472) gedempt had verder met meerdere missies
o.a. naar Engeland belast was, waar de tournooiheld, de
„chevalier a la flèche" geschitterd had, tot het Zwitsersch-
Lotharingische drama toe, te vinden aan de zijde van zijn
halfbroeder. 2
1Aan Mr. de Brakke en zijn, ons artikel eveneens rakende, voorgeno
men archiefstudie inzonderheid Veersche Borsseles, is mede reeds vroeger
herinnerd en wat de Fouw's dissertatie betreft, op bl. 47 reeds als voltooid ge
noemd, is zij geruimen tijd echter na het schrijven dezer regelen uitgekomen.
2) Dit epitheton ontleenen wij aan een portret, waarschijnlijk van
van der Weijden, onder 110. 190, in het museum te Brussel en vroeger ten
onrechte aangezien voor Karei den Stoute. Daarover van der Gheijn,
Contribution a l'iconographie de Charles le Teméraire", in Annales de
l'Academie Roy, de Belgique 1904 en 1907, aangehaald bij Pirenne II,
311 Note I en in N.N.B.W. VIII 200.