69
zou hangen of de machtige vrouwe, die hij als rijk beschouwde,
hem op zijn moeizamen weg een Maecenas zou willen zijn,
waar anderen faalden. En met zulk eene, door haar huwelijk,
meer nog door de beide van haar vader een prinses, kon hij
voor den dag komen t)
En hoe geheel verschillend de klank, dien wij opvangen uit
zijn schrijven van 12 December 1500 (uit Orleans Dezelfde
man, die zoo geheel andere snaren kon aanslaan in het eerste
schrijven over zijn „weinige talenten", dezelfde verzinkt in
dien brief aan Badt geheel in het niet, of liever blaast daar
heelemaal op Luister dan weer naar den toon in dien brief
aan den bewonderden Colet (1499 uit Oxford), waar hij,
ofschoon heel nederig doende over zijn geleerdheid, zijn aard
prijst als eenvoudig, open, vrijmoedig, niet te veinzen of te
verheimelijken van een zwak, maar gaaf karakter. Wel zijn
hier dergelijke uitingen voor een deel op rekening te stellen
van ironie (of van een of andere bijbedoeling), maar de
tegenstelling is toch te sterk dan dat zij geheel weggeredeneerd
kan worden. Ook al houdt men rekening met het verschil der
omstandigheden. Badt toch moet haar o.a. het onderscheid
voorhouden tusschen het werk van hem en dat van andere
theologen, die zij steunt, „die houden maar alledaagsche
preeken", maar wat hij, Erasmus, schrijft, „zal eeuwig voort
leven". „Naar hun dom gebazel wordt in één of twee kerken
geluisterd mijn boeken worden door Latijnen, door Grieken,
door alle volken over de heele wereld gelezen. Schrijf haar,
dat er een overvloed is van zulke onwetende godgeleerden,
maar dat men mijns gelijke ternauwernood eens in zoovele
eeuwen vindt als gij het tenminste niet zoo nauw neemt, dat
gij er gewetensbezwaren tegen hebt, terwille van een vriend,
een leugentje te gebruiken" enz.
Zoo meent hij het nu Dat mag men niet zoo maar als
1Men vergelijke hiermee ook Morgan Nichols, „The epistles of
Erasmus" etc. (London, Bombay, New York 1901) I 176177. Zie ook
(behalve II 129) I 191, waar een en ander over haar zoon Adolf,
..prins Adolf", wien hij vóór Paschen 1499 een verheven brief had
gewijd „De virtute amplectenda."