70 ironie beschouwen Overigens, Erasmus zou het eens voor zien moeten kunnen hebben, hoe weinig zijn nageslacht allen eerbied van 1936 ten spijt van zijn werk leest. Het ,,groote publiek" kent weinig anders dan de ,,Laus Stultitiae" (en helaas van dien ,,Lof der Zotheid" meestal slechts den naam om van zijn „Colloquia", „Adagia" en zijn „Brieven" (waaronder zoo menige onnavolgbare!) en „de rest"(!) maar niet te spreken, allemaal boeken, die „men niet meer leest" (bl, 1). Neen, als in boven ten deele geciteerden brief, kan niemand, in ernst althans (en het gold hier wat los te krijgen van zich zelf spreken. Maar is het ook al niet kras, als men dergelijke uitingen van „zelfrespect" een ander, zij het ook een vertrouwde, „in de pen durft schuiven" En dan moet men nog de verdere zinswendingen zien Maar, jammer ge noeg, (men kan er zoo maar geen idee van geven), men moet die brieven in extenso (laten) lezen en dat gaat alleen al niet om de plaats want niet iedereen heeft daarvoor ook zoo veel ruimte ter beschikking als Busken Huet, die een beeld heeft gegeven van die twee. Anna en Erasmus. in hun onder linge verhouding, dat eenig is gebleven, dat wil zeggen met het te betreuren voorbehoud, dat van haar, ook niet van elders (mij althans) eenige (directe) uiting bekend is. Doch diens hier bedoelde standaardwerk „het Land van Rembrand" (Haarlem 1898), hoe fraai en vol beteekenis nog steeds, al leest of herleest men nog zoo vaak de hier in aanmerking komende bladzijden (I 301 vlg.), voor een afdoende, of zelfs al voldoende kennis van Erasmus, ook in zijn verhoudingen tot anderen, dus ook tot begunstigers, moet men heel wat meer doen natuurlijk en kan dan zeker niet buiten zijn interessante brieven zelve, het best in zijn vlot Latijn (het „wonderbare" zegt Prof. Casimir in zijn rede over Erasmus als opvoeder, gehouden voor de Paedagogische Vereeniging en waarvan verslag in de N. R. Crt. van 12 De cember 1936). Of anders in het Engelsch of nu ook (ten deele) in het Nederlandsch, sinds de verschijning van de reeds aangehaalde, voortreffelijke vertaling van Noordenbos

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1938 | | pagina 128