76
tusschenpersoon van Hendrik van Bergen (begin 1495) voor
Erasmus' eerste vestiging te Parijs voor zijn studie. Zie boven
en de noot beneden.
Het bleef voor Erasmus niet bij bovengenoemde tegen
slagen. Verdere onaangenaamheden nog vinden we opgesomd
in zijn brief van September van het noodlottige jaar, gericht
aan den hem sinds Deventer en Steijn bevrienden Willem
Hermans uit Leuven, waarheen de pest hem gedreven heeft,
ook al een der belemmeringen, daarin genoemd, die hem den
toegang tot Frankrijk, Engeland en Duitschland ontnomen
heeft.
Alweer die pest Hoe bekend is het niet eiken kenner van
het leven van Erasmus (en zijn tijd in het algemeen), welke
rol die gevreesde ziekte ook in dat leven gespeeld heeft, reeds
in zijn jeugd, toen hij, 9 jaar oud, te Deventer school liggende,
daar zijn moeder er aan verloren had
Van brieven aan vrouwe Anna blijkt ons weinig meer.
Merkwaardig, hij had ze in het Fransch geschreven aan een
Nederlandsche vrouw, hij, de geboren Nederlander, de clas
sicus bij de gratie Gods, die ,.de oude doode taal herwerkt heeft
tot nieuw, bloedwarm leven" als een „tweede moedertaal"
met verwaarloozing van zijn eigenlijke" (aldus van Gestel
in zijn zooeven aangehaald opstel), t)
Met die Nederlandsche was het ,,uit"en we vernemen niets
meer over verband tusschen hen beiden dan bij haar dood
(1518), Erasmus meegedeeld door haar neef Johan of Jan
van Borssele, die toen een prebende bezat (sinds 1514) te
Middelburg, en in 1519 deken te Veere is geworden (Na-
vorscher XXII 305 geeft hiervoor 1516). Hij, die al in dit jaar
tot hoogleeraar in het Latijn te Leuven benoemd is (zie echter
Fruijtier). wordt door Erasmus in de „Colloquia" 2) geprezen
1Ook Prof. Brom heeft daarop de aandacht gevestgd. Zie „Erasmus
als humanist" in het „Erasmusnummer" van ,,de Gids" (Juli 1936) bl. 41.
2) In „Epithalamio" P. Aegidii (dat is van Peter Gillis, secretaris
te Antwerpen, vriend van Erasmus) in zijn oorspronkelijken vorm „als
een juweel van lichte renaissance-fantaisie met een sprenkeling van zachten
humor", maar in een latere editie der „Colloquia", door toevoeging van