92
dus dan in de overloper. Nog t.a.p., Gapinge, in den block
benoorden den dorpe, f. 124 „een werff, vroon, 3 qrt." Dit
is de zgn. berg van notaris Tak, liggende op perceel no. 43,
Sectie I, Gemeente Vrouwenpolder. Hij komt ook voor in
bovenvermelde rekening, f. 42 „een werf in den block be
noorden den dorpe van der Gapinghen, groot drye quartieren
XXII roeden, een jaer pachte van een vroonken 't welcke
Cortte Piers placht te banen gebruiken), wesende een
werf, groot 3 qrt. en 22 roeden" 1dus ook iets groter dan in
de Overloper. Nog t.a.p., Serooskerke, in den block benoorden
den dorpe of Eeperck-block, f. 141v „twerf, 1 meet praeter
20 roeden". Dit is de berg van perceel no. 201, Sectie E,
Gemeente Serooskerke, bij De Man no. 6. Tenslotte t.a.p.,
Serooskerke, 1200 Gemeten, in Cornelis Adriaen Cornelis
Laureys block, f. 168 „vroon, de heeren van Schellacht, een
werf, 50 roeden". Dit is de berg van perceel no. 177, Sectie B,
Gemeente Serooskerke.
Het zal den aandachtigen lezer nu reeds duidelijk geworden
zijn, dat met de A-w erven de zgn. vluchtheuvels,
vlucht - of v 1 i e (d) b e r g e n van Walcheren, bedoeld
worden, die door J. C. De Man aan een systematisch onder
zoek werden onderworpen. 2) Jammer dat hij daarbij niet van
de overlopers is uitgegaan zij hadden hem uitstekende
diensten bewezen bij het identificeren der bergjes, het op
sporen van vergraven heuvels en het uit elkaar houden van
werven en molenbergen. Zijn onderzoek strekte zich.
op Walcheren alleen, uit over 65 heuvels en in geheel Zeeland
over ruim 120, waarvan te dien tijde (d.i. a. 1888/ 97nog
ongeveer een vijftigtal bestond of aan de overblijfselen te her
kennen was. Deze bijzondere betekenis van werf, nl. „heuvel"
is tot nog toe aan de aandacht der lexicologen ontsnapt.
P. K. Dommisse was zij in 1904 nog bekend, te oordelen
1) Rekening extra-ordin. Geestel. goederen, Walcheren, 1599/1600
(Ms. Rijks arch, in Zeeland, Rekenkamer B, no. 2497, f. 42).
2) J. C. De Man, Vluchtbergen in Walcheren, a.w., Id., De Vlucht-
bergen in Schouwen, de Bevelanden en Tholen (Arch. Zceuwsch Gen.,
VIII, 1897, 2 krtn.).