101 van een eigen kasteel, van den leenheer overgedragen op den leenman. Het ,,chateau-a-motte" is een product van het leen stelsel. Door het Capitularium Pistense1), door Karei den Kale a. 864 uitgevaardigd, vernemen wij voor het eerst het bestaan van particuliere kastelen in Frankrijk, maar de bouw verspreidt zich daar eerst voor goed in het midden der 10e eeuw. Sismondi2) zegt, dat de Franse edelen van Lodewijk den Stamelaar (877/'9) het recht om particuliere kastelen te bouwen verlangden en verkregen door een geschiedkundig document is dit echter niet gestaafd. De hoogteburchten zijn over gans leenroerig Europa ver spreid. vooral in Frankrijk en de Britse eilanden, waar de uit Frankrijk afkomstige Noormannen deze bouw na The Conquest (1066) invoerden. Men vindt hem niet bij de Slaven, die het leenstelsel niet gekend hebben, ook niet in de Scandinaafse landen, op een klein aantal „moten" in Dene marken na. Het was een kleine, goedkope bouw, die zich in een tijd waarin het geld schaars, goede handarbeid duur en de bevolking door onderlinge oorlogen der vorsten en de invallen der Noormannen gedecimeerd was, spoedig ver spreidde en zich om sociale en economische redenen tot in de 12e en de 13e eeuw kon handhaven. Stenen kastelen verschijnen vrij laat. Op de nog niet bezonken aarde der heuvels was een stenen toren toch aan verzakking blootgesteld geweest. Van houten torens en palissaden kan men trouwens al bij Caesar lezen en de houtbouw is in de militaire bouwkunst lang regel gebleven.3) De algemene invoering van het leenstelsel in West-Europa bracht een grote vraag mee naar goedkope kastelen, waarin de 3 M. hoge ,,mote" met houten woon toren uitstekend voorzag. De Walcherse bergjes zijn, naar onze overtuiging, ook zulke defensie-werken geweest, opgeworpen ter verdediging van de sleutelposities der 1Boretius, Capitularia regum Francorum, II, 328. 2) Sismondi, Histoire des Francais, 1821/44. 3) Zie Mr. H. O. Feith, Korte schets over houten gebouwen (Nij- hoff's Bijdragen, I, 1837).

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1938 | | pagina 163