112
behoorde tot de vroegere vormen van het Pfingsdorfftype." l)
Dat er geen sporen van woontorens en palissades gevonden
worden, is geen wonder het houtwerk is al lang vergaan.
Ook in Engeland, Wales, Schotland en Ierland is er op
de meeste heuvels geen spoor van metselwerk of betimmering
te herkennen.2) Ook Holwerda verklaart, dat het van
zelf spreekt, dat van zulke „chateaux-a-motte", waarvan de
woontoren uit hout was gebouwd, niets meer dan de heuvel
bewaard gebleven is.3) Het bovenvlak van onze heuvels moet
ook erg vervormd zijn door vergraving, afspoeling, beplanting
en vertreding. Het onderzoek in Zeeland is trouwens nooit
gericht geweest op het vinden van zwarte standsporen op de
top van de voltooide heuvel of van de kernheuvel en aan de
binnenzijde van de buitenste ringgracht. Misschien komt er bij
toekomstige afgravingen nu meer in die richting voor den dag.
De kleinste bergen indien zij niet het gevolg zijn van ver
graving moeten het dichtst bij de oude kernheuvels staan.
De met de berg altijd gepaard gaande, nog bestaande of
verdwenen hofstede in de banmijl van de burcht, moet tezelf
dertijd als de berg zijn opgericht, niet daarvoor of daarna.
Zij was de exploitatie-hoeve van den heer. Haar al of niet
voortbestaan hing grotendeels af van de ligging naarmate
deze in verloop van tijd gunstig of ongunstig bleek voor het
boerenbedrijf, is zij gebleven en verbouwd, of vervallen en
verdwenen. De buitengracht staat of stond in verbinding met
de sprinken, watergangen of kreken van het eiland.
Door de krijgskundige betekenis der werven' en de be
stuursfunctie der kasteelheren wordt het ook duidelijk, waar
om er in Walcheren op een paar nieuwere ambachten na
evenveel „werven" geweest zijn als er in de tijd van hun
ontstaan ambachten waren. Indien er nu heden op het grond
gebied ener heerlijkheid twee of meer „werven liggen, mogen
wij daaruit dan afleiden, dat het ambachtsgebied oorspronkelijk
1) Dr. J. H. Holwerda, De Rijnvesting van Karei den Groote (Oud-
heidk. Meded., Nieuwe reeks, VIII1, 1927, 36/'7).
2) Zie H. W. C. Davis, Mediaeval England, a.w., 97.
3) Dr. J. H. Holwerda, De Rijnvesting van Karel den Groote, a.w., 31.