114 Merkwaardig is deze plaats bij Gabbema, waar deze ,,hil" met ,,werf" gelijkstelt in de passus „om het lijf te bergen", liepen ze na een hoogen hil of werf. 1 De Walcherse „werven zijn geen Friese „terpen" noch Groningse „wierden, wieren of weeren", d.i. „werven 2), noch Oostfriese „warven", noch „wurthe" uit het nog meer oost waarts tussen Eems en Wezer en aan gene zijde der Wezer gelegen gebied, alle behuisde, ook wel onbehuisde lagere hoogten van 3J/j tot 5 M. terwijl de Walcherse bergjes tamelijk steil zijn, van 5 tot 8 en de meeste tussen 8 en 15 M. hoog, met slechts een kleine, tot behuizing ongeschikte kruin. Het zijn ook geen schaapstellen of -stallen, door Vierlingh ook „(rond)werven" genoemd, gebouwd op een gors, even redig verdeeld over de lengte van het gors3), evenmin die andere, ook door Vierlingh beschreven „werven", vlucht- of vlie(d)bergen voor mens en vee (vooral schapen), oor spronkelijk buitendijks liggende voor het beweiden der uiterwaarden. 4 Met betrekking tot de bewoning van onbedijkte gronden kan men verwachten, dat in oude en nog op zwakke wijze bedijkte polders, de hofsteden als overgangsmaatregel ook op hoogten of „werven" gebouwd werden, zij het dan ook van minder verheven aard. Zo krijgt werf het terrein, waarop de hofstede gebouwd is door verruiming ook de betekenis van hofstede. Merkwaardig in dit verband is een passus uit het in zo menig opzicht belangrijk Tractaet van Dyckagie van A. Vierlingh ,,U huys meught ghy wel 1) Gabbema, Nederlandsche Watervloeden, 242. Voor de „hillen" in t algemeen, zie Acker Stratingh, a.w., 1, 7 Beekman, Dijk- en Water schapsrecht, I, 815H en R.G.Z., I, 278, 372, 427 II, 131, 278 Galchil. De hil-streek strekt zich uit tot aan de overkant der stad Antwerpen KalkovenhilleSleutelhille, St. Annahille. enz. daarentegen Guldenberg te Antwerpen. De benaming berg tekent de grens der Frankische kolonisatie. 2) Zie W. de Vries, N.G.N., IX, 40/' 1 en Beekman, a.w., II, 1730 v.v. 3) Zie A. Vierlingh, Tractaet van Dyckagie, uitgegeven door Dr. J. de Hullu en Ir. A. G. Verhoeven (Rijksgeschiedkundige Publicatiën, kleine serie, no. 20, 1920, met prtf., 27/'9 en fig. 12 van pit. IV). 4) Id. Ibid. 36/'7 en fig 13 van pit. V.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1938 | | pagina 182