124 Het ééne heet de Last, bij het andere staat geen naam, maar er tusschen ligt „het Heydiepen het meest logische is te veronderstellen, dat dit het diep was, dat men moest over varen, om „de Heij" te bereiken. Beide eilanden hebben geen dijken. Ze liggen echter hoog genoeg, of hebben misschien zomerkaden gehad. „De Hey" was dus het langgerekte eiland. Reijgersberg zegt verder in zijn kroniek, dat Veere, voor het een dorp was, slechts een „visschersheycken" was. Blijkbaar bedoelt hij een aan een kreek, op een verhoogd gedeelte van een „hey" gelegen visschersgehuchtje. Ik zal me tot deze voorbeelden bepalen, maar het is mijn overtuiging, dat men ze met tientallen zou kunnen vermeerderen, indien men kaarten had, waarop alle hoeve-namen en wegen-namen voorkwamen. Hierbij komt nog iets. De familienamen in Holland en Zeeland wijzen er nl. op, dat het woord „hey" en „heyde' iiaar volkomen ingeburgerd was en dus ook het begrip, dat er mede verbonden was. Nu komen in alle hoeken en gaten van Holland, dus in West-Friesland, Kennemerland, de eilanden van Zuid-Holland, langs de rivieren, in de steden namen voor als Van der Heyde, Van der Heyden, Van der Heide, Van der Heiden en wel zoo menigvuldig en bij onderling volstrekt niet verwante familiën, dat het onmogelijk is, dat deze op afkomst van het diluvium zouden wijzen. Ik leg er den nadruk op, dat ook vele boerenfamiliën zoo heeten. Zij wijzen er op, dat het begrip „heide" in Holland zeer bekend was en zij wijzen tevens op afkomst en dus op be woning. Maar ook Zeeland levert voorbeelden. Daar komen al in zeer oude veldboeken de namen Heyboer en Verheyen voor, die daar als baanders, dus als landbouwers staan op gegeven. Ook deze namen wijzen ontegenzeggelijk op af komst. Dit alles samengenomen heeft mij er toe gebracht van dit Hollandsch-Zeeuwsche begrip „heyde of hey" deze om schrijving te geven „onder een hey of heyde verstond men in Holland en Zeeland al het land, dat niet in den polder lag, maar ook geen gors of schor was, dat bij eiken vloed onder liep", m.a.w. Ie. duinen en geestgronden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1938 | | pagina 192