7 St. Felixvloed van 1530, die trouwens ook elders zware ver woesting heeft aangericht. Zoo zijn ruim 400 parochiën in Holland, Brabant en Vlaanderen overstroomd, naar Hollestelle, bewerker, behalve van de hier vooral in aanmerking komende studie ,,de Honte en het eiland Borssele" (Tholen 1907) (waar van de kaarten mede een beeld geven van den toestand van vóór 1532), ook van de „Geschiedenis en waterstaatkundige beschrijving van de waterschappen of polders van het eiland Tholen" (Tholen 1919) (zie, ook voor het volgende, vooral blz. 30 vlg.), tevens van een dgl. beschrijving van het (in de 16de eeuw geheel overstroomde) eiland Noordbeveland (Mid delburg 1880). En wanneer het water nog een „halve spanne" hooger had gevloeid, zou half Vlaanderen zijn verdronken Zeeland leed echter het meest. Men leze er o.a., behalve vooral Hoogerwaard a.w., de waterbouwkundige aanteekeningen op na. 1874 opgesteld door den hoofdingenieur van den Prov. Waterstaat, waaruit juist blijkt van 't reeds geconstateerde te kort in de verdedigingsmiddelen en het staag terugtrekken op inlaagdijken, met verlies achtereenvolgens van deWolfaers- en de Watervlietpolders en een groot deel van de Borssele- polders, a.h.w. een voorbereiding van den lateren toestand. Ook voor Tholen was de 5de November 1530 een ongeluks dag, daar ook voor de polders, die men, ook elders, zal gaan aanduiden als de „calamiteuse", waarbij dus, in tegenstelling tot de vrije polders of waterschappen ter keering van het watergeweld, een beroep moet worden gedaan op de openbare middelen en wier geschiedenis (tot het reglement van 20 Jan. 1791) beschreven is door Schorer. Doch mede voor andere streken gold het rijmpje „Holland en Zeeland wel beklagen magh, Sinte Felix quaden Saterdagh" (Van Dam II 23). Niet minder noodlottig overigens waren de vloeden van 1532 en zoovele latere, in de 16de en volgende eeuwen1). 1) Een art. in de N.R.C. van 22 December 1936, getiteld „Zeeland- Polderland", is merkwaardig genoeg om daarop hier even de aandacht te vestigen, handelend over de polders en de zeeweringen, de zwakke plekken daarin, indijkingen en overstroomingen, waarbij evenwel niet die van 1530 en 1532, hoe ontzettend ook, onder die van de rampjaren worden opgenoemd. Over dgl. dijkvallen, hun oorzaken en beteekenis, en in ver-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1938 | | pagina 65