8 f Toch is men na de les van 1530 de zaak van het dijkwezen in de Zeeuwsche landen krachtiger gaan aanvatten, in welk verband de naam van Adolf van Bourgondië reeds genoemd werd en niets illustreert de zorg daarvoor beter dan de reke ningen der rentmeesters1), o. w. een Tuyll van Serooskerken (N. N. Biogr. Woordenboek X) en ook meerdere Borsseles vooral bekend zijn. Evenwel, was men energieker opgetreden onmiddellijk na den ramp van 1530, welke 't deel van Zuid- beveland ten Oosten van Ierseke, de „Oostwatering" thans het Verdronken land van Zuidbeveland 2deed te niet gaan, mogelijk had die van 1532, zeker bij 't genoemde eiland geenszins zulk een omvang genomen. Om ons alleen tof Borssele te bepalen, overstroomd in 1530 tengevolge van dijk breuken, werd het een jaar later weer drooggelegd, om weder om een jaar daarna opnieuw te bezwijken en dan tot 1616 onder 't water bedolven te blijven. Eerst nadat Goes door aankoop eigenaar was geworden van de oude heerlijkheid, van welker parochiën, 6 in aantal, de watersnood van 1530 reeds alle spoor had weggevaagd, kreeg die stad van de Staten van Zeeland, blijkens het „Groot-Placcaetboek" (II 1844) een octrooi tot bedijking, welke in 1616 tot stand kwam, later, pas in 1861, afgerond tot die van Van Citterspolder 3En 't goudgele graan zou weldra rijpen op een goed deel van al dat band daarmee inlaagdijken, oeverafschuiving, oeverinspectie en -bescherming schreef mijn collega, de heer O. ten Have alhier, een zeer lezenswaardig artikel (in: „het Vaderland" 11 October 1933), waarbij hij gebruik maakte van de bekende werken van Beekman („Nederland als polderland") en Blink („Nederland en zijn bewoners"), In hetzelfde blad behandelde 2 dagen later prof. J. A. van der Kloes de oorzaak van dijkvallen en oever- afschuivingen, deze geheel anders toeschrijvend aan drijfzandvorming. 1Zie voor de Rek. van bewesten en beoosten Schelde, aanwezig in het Rijksarchief van Zeeland, den Inventaris-Heeringa. 2) Van der Toorn a.w, bl. 5556. 3) Voor de begrenzing, grootte en beteekenis van den polder van Borssele de aangehaalde studie van Broekema, 200201, waaruit o.m. blijkt, dat er aanvankelijk aan de N.- en W.-zijde nog schorren lagen, die in de 17de en 18de eeuwen werden ingepolderd. Vbd. de bekende W. Kraayert (1642) en de Nieuwe W. Kraayert (1676). Zie voor hun ligging de betrekkelijk oude kaart van Visscher, Zei. comitatus nova tabula.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1938 | | pagina 66