20
in genoemd jaar rentmeester bewesten Schelde, gelijk Philips,
zoon van Claes, heer van Cortgene (en Andele Staelinne) dit
was van beoosten Schelde hun neef Frank was de bekende,
latere echtgenoot van Jacoba van Beieren, van wien we nog
een bastaard Florens hebben te noemen.
Maar de zooeven genoemde drie heeren zagen zich door
den Hertog aangesteld tot gouverneurs van Holland, Zeeland
en Friesland. Feit is het, dat in Den Haag wel een stadhouder
resideerde bij afwezigheid van den vorst, juist sinds Albrecht,
die in 1362, toen hij op een kruistocht tegen de Mooren was,
in Arragon toefde. Blok, „Een Hollandsche stad in de middel
eeuwen" 's Gravenhage 1910) bl. 126127 doet echter niet
duidelijk uitkomen, of die fungeerde voor beide provincies.
Wel is deze auteur elders 1uitvoeriger over dezen Florens
van Borssele, van wien Albrecht van Beieren heel wat moeilijk
heden ondervond, daar deze edelman als slotvoogd van Heus-
den lang weigerachtig bleef het zegel van den krankzinnigen
Willem V aan den ruwaard over te geven eerst na een beleg
van deze sleutelvesting van Holland kon deze den weerbarsti
ge bedwingen, die daarop werd afgezet. Maar op denzelfden
Florens ook zullen Gosses en Japikse wel doelen in hun
„Handboek" (bl. 195) tijdgenoot immers van Albrecht, die
Veere opkweekte tot een concurrent van Middelburg en met die
stad overhoop lag, iets wat trouwens al gezegd kon worden
van den boven behandelden Wolfert I. waarover Pols nader
licht geeft (vgl. ook Unger, „Bronnen" 1, No. 457) -).
1) Diens „De eerste regeeringsjaren van hertog Albrecht van Beieren"
(Bijdragen Vaderl. Gesch,. 3de R. 2de deel, bl. 244 vlg.). Mede ter toe
lichting van de beteekenis van de rol, door dezen Floris gespeeld, kan de
mededeeling dienen, dat hij tot de heeren behoord had, die den zoen be
zegelden van hertog Willem met bisschop Jan van Arkel (30 Juni 1356),
welke ik ontleen aan J. C. Overvoorde en Verburgt, „Archief van de
stad Leiden 1253—1575" (Leiden 1937, bl. 205).
2) Men herinnere zich in verband met zoo n conflict ook den naam
van Philips, op 1325. Ook verschillende van de hier vermelde Borsseles
zijn Florens' „helpers" bij bedoeld geding, waarin de genoemde hertog
of graaf uitspraak deed 16 Maart 1358/1359 (behalve Unger, „Bronnen'
etc. I, No. 470, Van Mieris III, p. 83). En wat aangaat Wolferts kwestie
met Middelburg, afgezien van bl. 153 en Unger t.a.p. No. 457 van den