31
en Hadewych (uit den tak Brigdamme) vermelden Hendrik,
een der gewichtigste Nederlanders der 15de eeuw, zegt
Obreen zelfs, die in hem, te recht, een dankbaar onderwerp
voor een dissertatie ziet. Aan dezen toekomstigen biograaf
de taak overlatend heer Hendrik naar leven en verdiensten
te schetsen, kunnen wij, beperkt door het bestek dezer studie,
slechts op enkele hoofdzaken wijzen, behalve door de kro
nieken, daarbij uitstekend voorgelicht vooral door auteurs als
Ermerins en Obreen vooral de eerste, als geboren Veerenaar,
over het algemeen goed op de hoogte van het geslacht in
kwestie, is zeer uitvoerig, trouwens ook voor zoon en klein
kind, Wolfert en Anna met wie de tak zal uitsterven.
Hendrik, bij zijn tijdgenooten welbekend als Monsieur de
la Vère" 1was, behalve heer van Veere, dit ook van Zanden-
burg, Vlissingen, Westkapelle, Domburg, Brouwershaven
enz., verder van Falais, Heer ook van Peer in 't land van Luik,
Haemsroede, den Aggere2), Schoten, Amstelveen, Sloten,
Oostdorpe, Biggenkerke, 's Gravenpolder en meer ambachten
op Walcheren, Zuidbeveland enz. daarbij graaf van Grand-
pré („Groetveld1, (Champagne), als hoedanig hij dus leen
man was van den koning van Frankrijk, dien hij ook een tijd
1) Heer „van der Vere" noemde het hoofd van het geslacht zich al
in 1338, blijkens Van Mieris II, 603.
2) Voor dit „den Aggere" herinneren we verder aan 1534, toen
(16 Maart) Adolf van Bourgondië (zie boven) van den Keizer een
octrooi ter bedijking ontving, met aangrenzende in 1532 geïnundeerde
landen, waardoor een z.g. „gemeyne wetering" ontstond (Beekman I, 442).
En wat Haemsroede (Heemsrode) en Amstelveen betreft, mede in den
tekst vermeld, beide kwamen voor in een klaagbrief van den pastoor van
laatstgenoemde plaats van 8 Juni 1450, bewaard op het stedelijk archief
van Veere, eigenlijk uit 2 stukken (het laatste van Juni 1461), beide ge
richt aan Hendrik van Borssele (Bijdragen Bisdom Haarlem, Deel II (1874),
bl. 193 en 239). Daar, op bl. 55, wordt gesproken over het dienen van den
Franschen koning door Hendrik van Borssele als diens luitenant-adm.
Blijkens de Reiffenberg, 53, wordt hem dit later, in het 11de kapittel
der Vliesorde (1468, dus al onder Karei den Stoute), verweten, waarop hij
zich verdedigen kon met er zich op te beroepen, dat hij met medeweten
van den ouden Hertog, die waardigheid al 22 of 23 jaar bekleed had
nu trachtte men dit met de statuten der orde te plooien.