33
na hen is het met de begeerde, meerdere vrijheid van de toch
zoo machtige leenmannen daar in Zeeland weinig anders dan
maar tijdelijk kunnen gelukken, al verhoogden ten minste de
Borsseles voortdurend hun positie door aankoop van allodiale
goederen. Vooral als die leenen als onsterfelijk waren terug
ontvangen, het waren dan haast vrije eigendommen, gelijk
met Popkensburg geschied is als een der bezittingen van
Claes van Borssele ('t charter van 1401 voor hem en zijn
vrouw Maria van Arnemuiden) en zooals vroeger, in 1282,
voor Wolfert I was voorgevallen met Zandijk.
Daar, in dien polder van Zandijk, was Veere of Kampveere
opgekomen, geheeten aldus naar het veer op Camperland (op
Noordbeveland). Visschers en veerlieden bewoonden een ge
hucht, dat groeide tot een dorp, waaruit zich een stad ont
wikkelde. die later met muren zou worden omgeven1), en
saamgeweven met de geschiedenis der Borsseles als hun
heeren, verbonden aan hun lotgevallen, door hen en hun
opvolgers uit het huis Bourgondië uitermate begunstigd en
mede daardoor tot bloei geraakt.
Dien bloei was het vóór alles verschuldigd aan den handel
ter zee, zich ontwikkelend naast de visscherij, mogelijk ook
geworden door de toenemende diepte van het voorgelegen
Veersche gat, waardoor een voortreffelijke reede ontstond.
Doch behalve aan de verbetering van dit Veergat dankte de
plaats haar opkomst ook aan het verloren gaan van de havens
Westen-Schouwen en Vliet op Schouwen en Noordbeve-
1) Die ommuring is reeds onder dezen Hendrik (IV) begonnen. Denk,
behalve aan ,,een groot stuck muers", aan de poort van 1471, naar zijn
tegenstander ter zee, den Engelschen „kingmaker" bekend gebleven als
de Warwijcksche poort (W. S. linger, „Het stadhuis van Veere", Middel
burg (1934) bl. 9). Over het genoemde Zandijk, als afzonderlijke parochie
reeds in 1153 vermeld en dat dus aanvankelijk het latere gebied van
Veere omvat en een deel van Vrouwenpolder, zie Huizinga t.a.p. bl. 21,
waar dergelijke afsplitsing der oorspronkelijke parochies tevens bericht
wordt van Brigdamme en Serooskerke (ook al vóór 1200), met beroep
ook op Fruin, „Archief Onze Lieve Vrouwe Abdij", R. 3, waar ik het
echter niet kan vinden.
Archief 1938
3