77 In zijn bespreking van het woord hay (S c h. 122/ 4) haalt schrijver drie woorden door elkaar 1°. heide (Berkheide, Ter heide) „zandige vlakte 2°. heide mnl. hide hude, ags. hyth, meng. hithe, hythe, port, harbour, landing-place on a river, a small haven <eng. to hide, mnl. huden „verbergen, schuilhouden", (Hey- diep Visschershyecken 3°. hei (hay), wisselvorm houw, verb, abstr. van ofri. ww. hawa, houwen", met de betekenis van „land waarvan het gras bestemd is om gemaaid te worden, hooiland, made, nfri, miede. In vorm en betekenis staat dit woord gelijk met ofri. hei hai, hooi". Ook over de vormgeschiedenis van meet, „weide heeft S c h. verkeerde begrippen. Meet moet ontstaan zijn door apocope van d-vormen made, mede maad, meed maat, meet, vanwaar naar analogie van made, mede, de nieuw-constructies mate, mete werden gevormd. In Zeeland is nu uitsluitend meet in gebruik het andere meet, van ww. meten, is daar een stuk grond, wei- of bouwland, van zekere grootte, in Walcheren 3924 m2. Indien mei in de duinen voorkomt voor mede (S c h. 139), kan dit slechts geschied zijn langs de vorm miede, waarin, na syncope van d, de ie gediphtongeerd werd tot ij1). Ten slotte nog de mededeling dat ik, sedert het verschijnen van mijn artikel in 1936, nog het een en ander gevonden heb, dat mijn zienswijze komt bevestigen. In Onze Volkstaal (II, 96) wordt voor de Neder-Betuwe de volgende verklaring gegeven van mente „lage landen, die veelal tot „hooilanden" gebruikt worden", en in Tegenw. Staat v. Gelderland (477) kan men lezen: „ook heeft men er (nl. te Harderwijk) eene streek lands, die gemeenlijk tot 1) Zie K. Ter Laan, Nieuw Groninger Wdb. s.v. mij: „groenland dat bij hoog water onderloopt". De mijl „laagland tusschen de dijken van de Westerwoldsche A." Ook elders in Groningen maid7 en dgl. „veld van laag grasland" ofri. mede, ags. maad, nfri. miede, waarvan na syncope van d de ie gediphtongeerd werd tot ij." Indien meilant ook voor „buitendijks gelegen gronden, rijp schor" aan gewend wordt, dan is dit enkel en alleen omdat zulke schorren begroeid zijn en dienen tot „schaperie."

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1939 | | pagina 133