96 de aanvang van Tholen er toen al was. daarvan zal, nog eens, het volgende betoog, naar we hopen, meer licht en tegelijk meer zekerheid verschaffen. II. De overeenkomsten van Godfried II van Schoten (of van Breda) en Hendrik I van Brabant in 1212 en 1213 en die tusschen Hendrik I van Brabant, Godfried III van Schoten en Willem I, Graaf van Holland. In 1213 is Oud-Schakerloo al als ingedijkt gebied aanwezig en is èn in Schakerloo èn in Ossendrecht een tol gevestigd. Nu schenkt Hendrik I, hertog van Brabant een der belang rijkste vorsten uit middeneeuwsch Nederland, daar door een vorigen leenman vreeselijk misbruik is gemaakt van de macht, hem door Hendrik gegeven, het ambacht Schakersloo aan zijn leenman Godfried II van Schoten of van Breda, een aanzien lijk ridder, die reeds veel macht en rijkdom bezat. Hij had bezittingen in Zeeland en Brabant en wel in Zeeland bewesten Schelde en dus feitelijk drie leenheeren n.l. den hertog van Brabant, de graaf van Zeeland, maar tegelijk ook den graaf van Vlaanderen, daar immers deze met den Hollandschen graaf het con-dominium bezat over Bewesten-Scheld. Hem behoorden ook Breda, Steenbergen en Bergen-op-Zoom. Juist door zijn rijkdom en krachtige positie in dit grensgebied is hij natuurlijk door Hendrik I gekozen. Hierover kan wel geen twijfel bestaan, terwijl we verder mogen aannemen, dat ook persoonlijke eigenschappen, als vastberadenheid, eerlijkheid en betrouwbaarheid een rol hebben gespeeld. Verder kreeg Godfried ook de helft van den in Schakerloo gevestigden tol de hertog zou de andere helft krijgen en ieder zou voor de inning zijn eigen schip en tolbeambten hebben. Er blijkt verder uit de overeenkomst, dat er veel schepen met wijn langs den tol kwamen we denken hier vooral aan handel van de Rijn streken met Noord-Nederland en Vlaanderen en Brabant door Zeeland langs de Striene. Uit de omstandigheid, dat Hendrik niet den geheelen tol aan Godfried afstond en zelf nog een

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1939 | | pagina 152