97 eigen schip had. om zijn helft te innen, mogen we opmaken, dat de tol dus veel opbracht en dat de vaart op de Striene, met den mond tegenover Reimerswaal, nog zeer belangrijk was, en deze stroom, althans bij hoog water nog goed be vaarbaar in zijn beneden-eind. We weten verder, dat deze tol ook bakengeld heette en dat hij dus geïnd werd, omdat van wege de tolgeleiding bakens in den stroom werden geplaatst, die het diep aangaven. Dit zal vooral in het westelijke deel van de Striene van de Schelde tot de Eendracht (die toen ten N. van Tholen ook Vosvliet heette) ook wel noodig ge weest zijn, daar deze stroom aan verlanding leed, maar deze had toch nog niet zoo ver om zich gegrepen, dat onmiddellijk nood voor niet-bevaarbaarheid dreigde. Integendeel, uit alles blijkt dat deze vaart nog zeer belangrijk was. Ook de erf genamen van Godfried II zouden het ambacht, blijkens het charter in leen krijgen en wel geheel. Godfried II sterft al in 1216 en uit 1220 hebben we een charter, waaruit blijkt, dat het toen voor de helft in leen gegeven is aan Godfried III, den oudsten zoon van Godfried II en voor de andere helft aan Willem I, graaf van Holland. Daaruit volgt, dat beide charters, dus dat van 1213 en dat van 1220 niet in overeen stemming met elkaar zijn. We zullen echter trachten aan te toonen, dat toch die handeling van 1220 ten opzichte van Godfried III van Breda niet onrechtvaardig is geweest. Een lange redeneering is noodig, om dit probleem op te helderen. Toen Godfried II in 1216 overleed, mogen we aannemen, dat toen aar Godfried III het geheele leen is geschonken, overeenkomstig het bepaalde van eenige jaren vroeger en dat dus Hendrik I van Brabant zijn woord heeft gehouden en het leen in z'n geheel verleid op den zoon van zijn vriend (tevens van moederszijde een familielid) m.a.w. van 1216 tot 1220 is Godfried III wel degelijk. in het bezit geweest van het geheele leen en van de helft van den tol. We mogen van een ridder lijk en wijs vorst, als Hendrik I ongetwijfeld was. niet anders verwachten. Hiermee wil niet gezegd zijn, dat hij zijn belangen niet kende er die niet bevorderde. Zijn lang balanceeren tus- schen Duitsch'and en Frankrijk en zijn optreden in Luik, wel

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1939 | | pagina 153