100
als leengoed onder de heeren van Breda, die dus met dezen
overgang slechts, wat dit gebied betreft, van leenheer wissel
den. Wat Scakersloo betreft, was dus voor een gedeelte daar
van de Hollandsche graaf direct leenheer, voor een ander
deel indirect, van Buffel. Blijkens de in dat charter zeer
nauwkeurig aangegeven grenzen van dit gebied, wordt hier,
zonder dat er ook maar de geringste schaduw van twijfel
is. mee bedoeld de latere Vijftienhonderdgemetenpolder.
De daarin genoemde Hendrik is één van de latere op
volgers geweest van Godfried III van Breda, die reeds in
1223 overleed en na wien achtereenvolgens kwamen, Hen
drik II (in 1189 was Hendrik I gestorven), Godfried IV
(overleden in 1246), Hendrik III en Hendrik IV, die dus in
1255 nog minderjarig was. Daaruit blijkt dus, dat Nieuw-
Schakerloo in 1220 in handen gekomen is van Godfried III
en dat d 11 de helft was. hem in 1220 door Hendrik I van
Brabant toebedeeld, waaruit dus logisch volgt dat Willem I
Oud-Schakerloo verkreeg, daar het niet aan te nemen is,
dat Willem I of één van zijn opvolgers met de heeren van
Breda zou geruild hebben en evenmin, dat hij Nieuw-Scaker-
loo aan de heeren van Breda zou hebben afgestaan, want die
zouden dan geheel Schakerloo gehad hebben, wat uit meer
dan één gegeven na 1220 blijkt niet waar te zijn. Toch ge
schiedde Godfried III met het moeten afstaan van de helft van
Schakerloo in 1220 geen onrecht, want blijkens het charter
van 1255 kreeg hij ook den grond, die over de Striene lag
en aan den graaf van Holland behoorde, want de 1 500-gemeten
wordt door de Striene doorsneden het eene deei ervan lag
in 1220 nog in Brabant, het andere deel in Zeeland en dat
laatste deel kreeg nu Godfried III ook nog toegevoegd aan
zijn helft van Schakerloo. Dit was wel oningedijkt gebied,
maar geenszins waardeloos, integendeel, zooals verder zal
blijken. (Even zii hier opgemerkt, dat de Striene niet alleen
de grens was tusschen Brabant en Zeeland, maar ook tusschen
het bisdom Luik en het bisdom Utrecht. De latere stad Tholen
bleef tot de nieuwe kerkelijke indeeling van 1559 bij Luik
behooren en tot 1795 had jaarlijks van aloude tijden af in