105
kasteel van Tholen stond in de Vijftienhonderdgemeten polder
vlak bij de Noorderpoort en dit al dadelijk „Klein-Egypte"
hebben genoemd. Wij gelooven niet, dat een ondernemend
man als Willem I, die een helder verstand had en een van de
eersten is geweest, die inzicht heeft gehad in wat de derde
stand voor de toekomst beteekende, in een leen, dat hem
slechts half behoorde en waarvan verklaard was, dat hij het
niet mocht beschouwen als allodiaal goed en dat het ook
geen deel was van zijn gewest, al dadelijk een kostbaren burg
zou hebben gebouwd, vooral direct al, toen hij dit halve leen
ontving. Bovendien had deze graaf duizenden andere zaken,
waarop hij zijn aandacht moest bepalen. We kunnen niet aan
nemen, dat iemand, die niet voortdurend in een gemeente
aanwezig is, invloed zou hebben kunnen uitoefenen op de
naamgeving in zulk een gebied. Zulke namen lijken ons
eerder afkomstig aan iemand van invloed, die altijd ter plaatse
was, dus van een plaatselijke autoriteit, dus van den ambachts
heer, We denken hierbij eerder aan iemand, die deelgenomen
heeft aan een /andexpeditie in Egypte, die de sphinxen en
kemels werkelijk van aangezicht tot aangezicht had gezien en
die zijn invloed op de plaatselijke naamgeving kon uitoefenen,
omdat hij voortdurend ter plaatse was. Is er nu in de 13de eeuw
iemand geweest, een ambachtsheer, die een land-expeditie in
Egypte kan hebben meegemaakt Ja, die is er en wel vlak voor
1255, dus vlak voor het tijdstip, dat wij houden voor den indij-
kingstijd van de 1500-gemeten polder, zoodat de indrukken
van Egypte nog versch in het geheugen lagen. Dit was Hen
drik Buffel, die door Willem II in 1248 tot ambachtsheer van
Schakerloo was gemaakt en die door Godfried IV in 1240
reeds tot heer van den Agger en den lm polder was aangesteld.
,,Nos dilecto et fideli nostro Henrico, dicto Buffel". Hij stond
dus èn bij den heer van Breda èn bij Willem II hoog in de
gunst, wat ook pleit voor een groote overeenstemming tus-
schen beide leenheeren en voor de kracht, den moed, het
inzicht en de vastberadenheid van Buffel zelf. Bijnamen ko
men voor ridders in dien tijd niet veel voor en het feit, dat
hij er één had wijst ongetwijfeld op dapperheid en kracht in