107 door den Agger en Impolder. Buffel ook achterleenman was van Willem van Dampierre, graaf van Vlaanderen, den twee- den man van Zwarte Griet, die met de broers van St. Louis tot de hoofdaanvoerders bij den tocht behoorde, die samen 3000 ridders onder zich hadden. Willem en de prinsen gingen reeds in 1251 terug, terwijl de Koning en Joinville nog bleven. Aan te nemen is, dat Buffel mee terugtrok en dat Willem en Margaretha hem voor zijn stad Tholen in 1253 voorrechten schonken, als belooning voor diensten op den tocht. We meenen dat ook hieruit te kunnen besluiten, dat in 1249 Willem II uit Keulen, zijn broeder Floris den Voogd, bericht, den ridder Hendrik Buffel in z'n bezit te handhaven. Waarschijnlijk komt dit hierop neer, dat Floris de Voogd werd uitgenoodigd tijdens de afwezigheid van Hendrik voor het leen Schakerloo te zorgen en daar de belangen van Hendrik Buffel goed waar te nemen. Aan een spanning tusschen Brabant en Holland, of tusschen Willem II en de heeren van Breda mag niet gedacht worden, al hebben sommigen dit denkbeeld aan de hand gedaan. Immers, Hen drik II, de oom van Willem II, steunt zijn neef tijdens zijn Roomsch-koningsschap in Duitschland juist toen, en de heeren van Breda en de graaf van Holland benoemen denzelfden leenman in hun bezittingen, zoodat m.i. onze veronderstelling meer voor de hand ligt. In 1251 keerde men van de expeditie terug. Als leenman over Nieuw-Schakerloo heeft toen de heer van Breda concessie verleend aan Balduinus van Stavenisse voor de indijking. Als zijn voogd treedt op Raso van Gaveren, zelf getrouwd met een jonkvrouwe van Breda. De voogd er kent, dat het gebied in Zeeland ligt dus ook hier geen strijd, doch alleen het bewijs, dat tusschen 1220 en 1248 (toen Buffel vanwege Willem II leenman, of liever achterleenman, van Schakerloo werd) Schakerloo definitief aan den graaf is ge komen, als deel van zijn gewest dan altijd, want dit noordelijk deel had als ambachtsheer onder den graaf Hendrik van Breda, van wien dus (n.l. van den graaf) Buffel ook de achterleenman was. Bij de indijking zal deze laatste dus ook stellig een rol gespeeld hebben. Tusschen 1220 en 1255 is

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1939 | | pagina 163